ECLI:NL:CRVB:2010:BO2774

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-498 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstand en rechtsgevolgen van vernietigd besluit

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg, die op 23 november 2007 het beroep tegen het besluit van het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren ongegrond verklaarde. Appellant had op 11 juni 2007 een aanvraag ingediend voor algemene bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf per 1 juni 2007 te zijn gestopt met zijn onderneming. Het Dagelijks Bestuur heeft deze aanvraag afgewezen, omdat appellant na 1 juni 2007 nog steeds zakelijke banden had met de vennootschap onder firma waarin hij vennoot was. Appellant heeft pas in beroep bij de rechtbank een beëindigingsovereenkomst overgelegd, gedateerd op 29 mei 2007, maar de Raad oordeelt dat deze overeenkomst niet voldoende bewijs levert voor de beëindiging van de zakelijke relatie. De Raad concludeert dat het besluit van het Dagelijks Bestuur onbevoegd is genomen en vernietigt de aangevallen uitspraak. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit blijven echter in stand, omdat er onvoldoende bewijs is dat appellant recht heeft op bijstand voor de gevraagde periode. De Raad veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,-- en bepaalt dat het Dagelijks Bestuur het griffierecht van in totaal € 145,-- aan appellant vergoedt.

Uitspraak

08/498 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 23 november 2007, 07/1050 en 07/1101 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. W.R. Aerts, advocaat te Vlissingen, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift en een op 16 juni 2008 gedateerde brief ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010. Appellant noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N.M. Feijtel, werkzaam bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant en [C.] hebben in mei 2002 de vennootschap onder firma [naam v.o.f.] opgericht. Blijkens een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel voor Zeeland van 11 juni 2007 heeft [C.] met ingang van 1 juni 2007 de vennootschap voortgezet in de vorm van een eenmanszaak.
1.2. Appellant heeft op 11 juni 2007 een aanvraag gedaan om algemene bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Op het aanvraagformulier heeft appellant als reden voor zijn bijstandsaanvraag vermeld: “gestopt met onderneming 1-6-07”.
1.3. Bij besluit van 25 juni 2007, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 12 oktober 2007, heeft het Dagelijks Bestuur de aanvraag om bijstand afgewezen op de grond, voor zover hier van belang, dat de zakelijke verwevenheid van appellant met [v.o.f.] na 1 juni 2007 niet was gewijzigd. De enkele uitschrijving uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel, zonder contract of overeenkomst over hoe de bedrijfsvoering is geregeld, maar slechts een mondelinge mededeling, is onvoldoende om aan te nemen dat die zakelijke verwevenheid er niet meer is, aldus het Dagelijks Bestuur.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank - voor zover hier van belang - het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de vraag of het besluit van 12 oktober 2007 bevoegd is genomen overweegt de Raad - ambtshalve - het volgende.
4.1.1. Ten tijde van het nemen van dit besluit was de Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren van toepassing. Het Dagelijks Bestuur heeft bij brief van 16 juni 2008 meegedeeld dat erkend wordt dat het besluit van 12 oktober 2007 onbevoegd is genomen door de voorzitter van het Dagelijks Bestuur, nu uit de uitspraak van de Raad van 20 mei 2008, LJN BD2215, volgt dat de bevoegdheid om op het bezwaar van appellant tegen het besluit van 25 juni 2007 te beslissen niet bij de voorzitter van het Dagelijks Bestuur, maar bij het Dagelijks Bestuur zelf berust. Hiermee is naar het oordeel van de Raad gegeven dat - met vernietiging van de aangevallen uitspraak voor zover aangvochten - het beroep tegen het besluit van 12 oktober 2007 gegrond dient te worden verklaard en dat dit besluit wegens strijd met de wet dient te worden vernietigd.
4.1.2. Bij brief van 16 juni 2008 is door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren (hierna: ISDW) een nota van 3 juni 2008 tevens inhoudend een besluit van 16 juni 2008 overgelegd, waarin het Dagelijks Bestuur verklaart - kort gezegd - het besluit van onder andere 12 oktober 2007 voor zijn rekening te nemen.
4.1.3. Daarvan uitgaande zal de Raad vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 12 oktober 2007 in stand kunnen worden gelaten.
4.2. Volgens vaste rechtspraak bestrijkt de door de bestuursrechter te beoordelen periode in geval van een aanvraag om bijstand in beginsel de periode vanaf de datum met ingang waarvan om bijstand wordt gevraagd tot en met de datum van het primaire besluit.
Dit betekent dat de te beoordelen periode in dit geval loopt van 1 juni 2007 tot en met 25 juni 2007.
4.3. In een rapportage van 25 juni 2007 is opgenomen dat twee medewerkers van de ISDW op 22 juni 2007 appellant hebben aangetroffen in de onderneming [v.o.f.] en dat appellant bij die gelegenheid te kennen heeft gegeven dat, wat betreft de overname van de onderneming, er niets op papier staat, dat er geen directe afspraken zijn gemaakt en dat hij nog steeds elke dag in de zaak is, gedurende zes dagen per week. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellant verklaard dat de winkel nu eigendom is van [C.], dat zij dat mondeling zo hebben afgesproken en dat er geen overeenkomst is opgemaakt.
4.4. Pas in beroep bij de rechtbank heeft appellant een door hem en [C.] ondertekende overeenkomst tot beëindiging van de v.o.f., gedagtekend op 29 mei 2007, overgelegd. Gelet echter op hetgeen onder 4.3 is overwogen en bij gebreke van objectiveerbare en verifieerbare gegevens waaruit blijkt dat de beëindigingsovereenkomst ook op 29 mei 2007 is opgemaakt, kan op basis van deze overeenkomst niet worden vastgesteld dat appellant al vanaf 1 juni 2007 zijn zakelijke banden met de v.o.f. volledig had doorgesneden. Ditzelfde geldt voor de omstandigheid dat appellant zich per 1 juni 2007 als vennoot heeft uitgeschreven uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Wat dit laatste betreft, wijst de Raad er nog op dat volgens het - eveneens in beroep overgelegde - ‘Contract vennootschap onder firma van [naam v.o.f.] van 1 juni 2002 de v.o.f. eindigt door schriftelijke opzegging van één van de vennoten of door een schriftelijk besluit tot beëindiging van de v.o.f. in onderling overleg.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen onder 4.3 en 4.4 is de Raad met de voorzieningenrechter van de rechtbank van oordeel dat, nu boekhoudkundige gegevens over de hier van belang zijnde periode ontbreken, het recht op bijstand van appellant over deze periode niet kan worden vastgesteld. Anders dan appellant kennelijk meent, brengt de omstandigheid dat hij de andere door het College bij brief van 12 juni 2007 gevraagde gegevens heeft overgelegd, niet met zich dat zijn recht op bijstand wel kan worden vastgesteld.
4.6. Gezien het vorenstaande ziet de Raad aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand blijven.
5. De Raad ziet aanleiding om het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor in hoger beroep verleende rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 12 oktober 2007;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven;
Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 322,--;
Bepaalt dat het Dagelijks Bestuur aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en O.L.H.W.I. Korte en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) R. Scheffer.
RB