ECLI:NL:CRVB:2010:BO2494

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1809 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake studiefinanciering en onterecht bezit OV-studentenkaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tegen een uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. De zaak betreft een kortlopende OV-schuld van € 544,- die is ontstaan door onterecht bezit van een OV-studentenkaart. Betrokkene had tot en met 31 augustus 2008 studiefinanciering ontvangen voor haar bacheloropleiding tot leraar basisonderwijs. Op 4 augustus 2008 heeft zij een wijzigingsformulier ingediend, waarin zij aangaf per 1 september 2008 te starten met de opleiding Bewegingsonderwijs aan de Hanzehogeschool te Groningen. Ze vroeg om studiefinanciering in de vorm van een OV-studentenkaart en nullening. De studiefinanciering werd toegekend op basis van de door betrokkene verstrekte opleidingsgegevens.

Echter, bij Berichten Studiefinanciering van 10 april 2009 heeft de Minister vastgesteld dat betrokkene vanaf 1 september 2008 geen recht had op studiefinanciering, wat leidde tot de OV-schuld. De rechtbank heeft het beroep van betrokkene tegen het besluit van de Minister gegrond verklaard, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt anders. De Raad stelt dat betrokkene na ontvangst van het Bericht van 22 augustus 2008 bezwaar had moeten maken tegen de onjuiste opleidingsgegevens. De Raad oordeelt dat de Minister terecht de vordering wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart heeft opgelegd en dat de aangevallen uitspraak vernietigd moet worden.

De Raad concludeert dat er geen sprake is van meerdere fouten van de Minister en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het herzieningsbeleid rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep van betrokkene wordt ongegrond verklaard. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1809 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 18 maart 2010, 09/555 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene).
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding appellant in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010. Appellant was vertegenwoordigd door
mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. M.A. de Boer, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft tot en met 31 augustus 2008 studiefinanciering toegekend gekregen voor haar bacheloropleiding tot leraar basisonderwijs. Bij wijzigingsformulier gedateerd 4 augustus 2008 heeft zij aangegeven per 1 september 2008 te starten met de opleiding Bewegingsonderwijs aan de Hanzehogeschool te Groningen. Verder heeft zij aangegeven dat zij per 1 september 2008 studiefinanciering wenst in de vorm van een OV-studentenkaart en nullening. Hierop is aan haar studiefinanciering toegekend in de vorm van een nullening bij Bericht Studiefinanciering 2008 nr. 3 van 22 augustus 2008. De OV-studentenkaart heeft zij behouden.
1.2. Bij Berichten Studiefinanciering 2008, nr. 4 en 2009, nr. 2, van 10 april 2009, heeft appellant vastgesteld dat betrokkene vanaf 1 september 2008 geen recht had op studiefinanciering en het recht op een OV-studentenkaart is vervallen. Hierdoor is een kortlopende OV-schuld van € 544,- ontstaan vanwege onterecht kaartbezit.
1.3. Betrokkene heeft bezwaar gemaakt tegen de Berichten van 10 april 2008. Zij is het niet eens met de OV-schuld van
€ 544,- , aangezien zij op advies van een medewerker van het servicekantoor Leeuwarden op 4 augustus 2008 een nullening heeft aangevraagd in verband met haar nieuwe studie, waarmee zij volgens deze medewerker recht op een OV-studentenkaart zou houden.
1.4. Bij besluit op bezwaar van 1 juli 2009 heeft appellant het bezwaar ongegrond verklaard onder de overweging dat na controle is gebleken dat betrokkene per 1 september 2008 niet ingeschreven stond in het Centraal Register Inschrijvingen (CRI) voor een opleiding in het hoger onderwijs waarvoor studiefinanciering kan worden toegekend. Nu het recht op studiefinanciering is geëindigd op 31 augustus 2008 en zij de OV-studentenkaart 2008 niet heeft ingeleverd is een schuld wegens onterecht kaartbezit ontstaan ten bedrage van € 544,-. Er is niet gebleken van ondubbelzinnig en ongeclausuleerde toezeggingen van een medewerker van het Servicekantoor waaraan betrokkene rechten zou kunnen ontlenen en evenmin is gebleken dat bij haar gerechtvaardige verwachtingen zijn gewekt die moeten worden gehonoreerd.
1.5. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het besluit van 1 juli 2009 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, onder de bepaling dat appellant een nieuw besluit neemt met inachtneming van de overwegingen in haar uitspraak. Hiertoe heeft zij overwogen dat het in dit geval slechts aan een fout van de betreffende medewerkster van het servicekantoor en niet aan betrokkene te wijten is dat aan haar de gevraagde studiefinanciering is verstrekt. Betrokkene en de medewerkster hebben gezamenlijk op het formulier ingevuld dat zij een opleiding ging volgen aan de Hanzehogeschool in plaats van HanzeConnect. De rechtbank is van oordeel dat appellant bij het toepassen van zijn bevoegdheid om te herzien te weinig gewicht heeft toegekend aan het vertrouwen dat betrokkene heeft kunnen ontlenen aan de wijze waarop ze samen met de medewerkster het wijzigingsformulier heeft ingevuld. Derhalve heeft appellant in redelijkheid niet tot herziening kunnen overgaan.
2.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de door betrokkene geschetste gang van zaken juist is en in rechte vaststaat. Gelet op het proces verbaal van de zitting van de rechtbank heeft de medewerkster van het servicekantoor gebeld met de onderwijsinstelling om te informeren naar de opleidingscode van de opleiding van betrokkene. De op het mutatieformulier vermelde opleidingscode staat voor de genoemde HBO bachelor opleiding aan de Hanzehogeschool. Het advies van de medewerkster om te kiezen voor een nullening en de OV-studentenkaart is goed te plaatsen, uitgaande van de bovengenoemde bachelor opleiding. Er is dan ook ook geen sprake geweest van onjuiste voorlichting door deze medewerkster waardoor ten onrechte studiefinanciering is toegekend. Evenmin is sprake geweest van een fout in de verwerking van het wijzigingsformulier.
Subsidiair heeft appellant gewezen op zijn herzieningsbeleid ten aanzien van de herzieningsbevoegdheid van artikel 7.1, eerste lid en tweede lid, sub c, van de Wet studiefinanciering 2000, dat inhoudt dat in de situatie dat teveel aan studiefinanciering (waartoe ook de OV-studentenkaart wordt gerekend) is toegekend, steeds volledig wordt herzien en hierop slechts een uitzondering wordt gemaakt in die gevallen dat de Minister meerdere malen een fout heeft gemaakt bij de verwerking van dezelfde gegevens en de studerende bovendien redelijkerwijs niet kon weten dat sprake is van een onjuist besluit. Voorts is geen sprake van een zeer bijzondere situatie die ertoe noopt af te wijken van bovengenoemd herzieningsbeleid.
2.2. Betrokkene heeft bij verweerschrift aangevoerd dat haar geen verwijt kan worden gemaakt van het niet tijdig inleveren van de OV-studentenkaart, nu zij destijds onjuist is geïnformeerd door de medewerkster van het servicekantoor. Voorts heeft zij aangevoerd dat zij subsidiair van mening is dat wel degelijk sprake is van meerdere fouten van de Minister, namelijk ten eerste door toedoen van de medewerkster van het servicekantoor en vervolgens bij de verwerking van het wijzigingsformulier. Voorts kon betrokkene niet weten dat de opleidingsgegevens zoals vermeld in het toekenningsbesluit van 22 augustus 2008 onjuist waren, nu HanzeConnect een onderdeel is van de Hanzehogeschool. Haar kan dan ook niet verweten worden geen onderscheid te hebben gemaakt tussen HanzeConnect en Hanzehogeschool. Tenslotte is gewezen op de bijzondere omstandigheden van dit geval, die rechtvaardigen dat de Minister in dit geval afwijkt van zijn bovengenoemde herzieningsbeleid.
3.1. De Raad overweegt het volgende.
3.2. De Raad is het met appellant eens dat niet is gebleken van een door een medewerkster van de Minister gemaakte fout die heeft geleid tot toekenning van studiefinanciering. De Raad acht het advies van de medewerkster tot het aanvragen van een nullening en de OV-studentenkaart niet onjuist, gelet op de door betrokkene verstrekte opleidingsgegevens, zoals deze vermeld zijn op het wijzigingsformulier, met daarbij vermeld de daarmee corresponderende – door betrokkene zelf en niet door de medewerkster van het servicekantoor telefonisch opgevraagde - opleidingscodes. Terecht is dan ook in eerste instantie studiefinanciering toegekend op basis van de op het wijzigingsformulier vermelde opleidingsgegevens. Betrokkene had, na ontvangst van het Bericht van 22 augustus 2008, bezwaar moeten maken tegen de vermelde opleidingsgegevens, nu zij had moeten en kunnen weten dat deze gegevens onjuist waren. Zij volgde immers de post-hbo opleiding Leergang Vakbekwaamheid Bewegingsonderwijs aan HanzeConnect en niet de lerarenopleiding
1-ste graad lichamelijke opvoeding, HBO-B aan de Hanzehogeschool Groningen.
3.3. Met hetgeen in 3.2 is overwogen is gegeven dat de Raad de rechtbank niet volgt in haar overwegingen zoals in 1.5 zijn weergegeven. Voorts overweegt de Raad dat er geen sprake is van meerdere fouten. Evenmin acht de Raad bijzondere omstandigheden aanwezig voor afwijking van het herzieningsbeleid.
3.4. Gelet op het voorgaande is de Raad van oordeel dat de Minister terecht een vordering wegens onterecht bezit van de OV-studentenkaart over de maanden september 2008 tot en met december 2008 heeft opgelegd ten bedrage van € 544,-. Het bezwaar is dan ook terecht ongegrond verklaard.
3.5. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep en dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. Het inleidende beroep wordt ongegrond verklaard.
3.6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Rijnen.
JL