ECLI:NL:CRVB:2010:BO2064

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-6199 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de afwijzing van een aanvraag bijzondere bijstand wegens ontbrekende gegevens

In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 11 september 2008 het beroep tegen het besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda ongegrond heeft verklaard. De zaak betreft een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de kosten van de begrafenis van appellantes moeder, een gasfornuis en een vriezer. Het College heeft de aanvraag buiten behandeling gelaten omdat appellante niet binnen de gestelde termijn de ontbrekende gegevens heeft verstrekt. De Raad voor de Rechtspraak heeft op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in deze zaak.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante op 29 januari 2007 een aanvraag om bijzondere bijstand heeft ingediend. Het College heeft appellante bij brief van 1 februari 2007 verzocht om binnen tien werkdagen de ontbrekende gegevens te verstrekken. Aangezien appellante niet tijdig en volledig aan dit verzoek heeft voldaan, heeft het College de aanvraag op 21 februari 2007 buiten behandeling gelaten. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar is door het College ongegrond verklaard op 11 juli 2007. De rechtbank heeft het beroep tegen deze beslissing ongegrond verklaard, wat heeft geleid tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft in zijn overwegingen het standpunt van appellante dat zij alle gevraagde gegevens heeft overgelegd, verworpen. De Raad oordeelt dat het College bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad concludeert dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank moet worden bevestigd, omdat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/6199 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 11 september 2008, 07/6217 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010. Appellante is verschenen, vergezeld door haar partner [naam partner]. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.A. van Dalsum, werkzaam bij de gemeente Gouda.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante en haar partner hebben op 29 januari 2007 een aanvraag om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ingediend voor de kosten van de begrafenis van appellantes moeder, een gasfornuis en een vriezer. Bij brief van 1 februari 2007, verzonden op 6 februari 2007, heeft het College hun verzocht binnen tien werkdagen na de verzenddatum van de brief de, in die brief opgesomde, ontbrekende gegevens te verstrekken. Daarbij is tevens aan hen meegedeeld dat de aanvraag niet in behandeling wordt genomen indien de gevraagde gegevens niet of niet volledig worden verstrekt. Bij besluit van 21 februari 2007 heeft het College de aanvraag met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) buiten behandeling gelaten, op de grond dat appellante en haar partner niet binnen de in de brief van
1 februari 2007 gestelde termijn volledig aan het verzoek tot verstrekking van de ontbrekende gegevens hebben voldaan.
1.2. Bij besluit van 11 juli 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
21 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
11 juli 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking, mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling gaat het bij een onvolledige of ongenoegzame aanvraag onder meer om het onvoldoende verstrekken van gegevens of bescheiden om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Daarbij gaat het, gelet op artikel 4:2, tweede lid, van de Awb, om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
4.2. Appellante heeft zich ter zitting op het standpunt gesteld dat zij alle gevraagde gegevens heeft overgelegd. De Raad deelt dit standpunt niet en verwijst hiertoe naar het besluit van 21 februari 2007, waarin is opgesomd welke eerder gevraagde gegevens niet zijn verstrekt. Het betreft hier gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs kan beschikken. Het College was dan ook bevoegd om de aanvraag van 29 januari 2007 met toepassing van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb buiten behandeling te stellen. In de stelling van appellante dat de financiële nood hoog is, is geen grond gelegen voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en E.J.M. Heijs en
N.M. van Waterschoot als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
N.M. van Gorkum als griffier, uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get. ) N.M. van Gorkum.
SB