ECLI:NL:CRVB:2010:BO2063
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- C. van Viegen
- N.M. van Gorkum
- E.J.M. Heijs
- N.M. van Waterschoot
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om terug te komen van en verzoek om de resterende schuld kwijt te schelden
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin haar verzoek om kwijtschelding van een terugvordering van bijstandsuitkeringen werd afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan. De terugvordering van in totaal € 78.712,85 was het gevolg van ten onrechte verleende bijstand, waarbij de partner van appellante ook hoofdelijk aansprakelijk was voor een deel van de schuld. Appellante had eerder, op 3 juni 2002, verzocht om kwijtschelding van de restantschuld van € 77.749,46, maar dit verzoek werd door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Gouda afgewezen. In een brief van 7 maart 2007 hebben appellante en haar partner hun financiële situatie uiteengezet en verzocht om herziening van de eerdere besluiten. Het College heeft deze brief opgevat als een verzoek om terug te komen van het besluit van 21 juni 2002 en heeft dit verzoek afgewezen, met de mededeling dat de openstaande vordering € 64.942,51 bedraagt.
De Raad heeft overwogen dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn die aanleiding geven om het eerdere besluit te herzien. De afwijzing van het verzoek om kwijtschelding is gerechtvaardigd, omdat de terugvordering het gevolg is van verwijtbaar gedrag van appellante. De Raad heeft vastgesteld dat appellante en haar partner over een inkomen beschikten dat boven de voor hen geldende bijstandsnorm lag, en dat er geen dringende redenen waren voor kwijtschelding. De financiële nood van appellante en haar partner, zoals zij in hoger beroep hebben gesteld, was niet voldoende om het College te dwingen tot kwijtschelding van de resterende schuld. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd.