ECLI:NL:CRVB:2010:BO2062

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
26 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3748 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand op basis van opleidingsniveau en re-integratieplan

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 26 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden. Appellante, die bijstand ontvangt op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van een opleiding aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Het College had deze aanvraag afgewezen, omdat het volgen van de opleiding niet noodzakelijk werd geacht voor de re-integratie naar reguliere arbeid. De rechtbank Leeuwarden had het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Raad heeft vastgesteld dat appellante in het verleden al een Havo-diploma en een onderwijsbevoegdheid heeft behaald, en dat zij een veelzijdige werkervaring heeft opgedaan. De Raad oordeelde dat het al bereikte opleidingsniveau van appellante voldoende basis vormt voor (her)inschakeling in de arbeidsmarkt. Appellante kon niet aannemelijk maken dat zij voor inkomensvormende arbeid uitsluitend afhankelijk was van de door haar gewenste functie in het onderwijs. Ook werd niet bewezen dat het voorgestelde re-integratieplan niet tijdig tot inkomensvormende arbeid had kunnen leiden.

De Raad concludeerde dat de kosten voor de opleiding niet als noodzakelijke kosten onder artikel 35, eerste lid, van de WWB konden worden aangemerkt. Daarom bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellante ongegrond. De Raad zag geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/3748 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 4 juni 2008, 07/3137 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Leeuwarden (hierna: College)
Datum uitspraak: 26 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. E.Tj. van Dalen, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 3 september 2010 heeft mr. Van Dalen stukken aan de Raad gezonden, waarop het College bij brief van 6 september 2010 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 september 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Dalen. Het College heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1 Appellante ontvangt bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Ten behoeve van haar re-integratie naar reguliere arbeid is op 5 april 2007 door Alexander Calder arbeidsintegratie B.V. een re-integratieplan opgesteld. Appellante heeft dit plan niet ondertekend.
1.2. Bij besluit van 17 juli 2007 heeft het College de aanvraag van appellante van 13 juli 2007 om bijzondere bijstand in de kosten voor een tweejarige (flexibele) opleiding aan de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden afgewezen. Bij besluit van 7 november 2007 heeft het College het bezwaar van appellante tegen het besluit van 17 juli 2007 ongegrond verklaard. Daartoe is overwogen dat het volgen van de opleiding geen deel uitmaakt van het ten behoeve van appellante opgestelde trajectplan en dat de aan de opleiding verbonden kosten reeds daarom niet noodzakelijk zijn. Verder is overwogen dat uit het re-integratieplan blijkt dat appellante de opleiding niet nodig heeft om uit te stromen naar een reguliere baan, omdat daarvoor de kwalificaties waar appellante reeds over beschikt toereikend zijn.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 7 november 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Uit het re-integratieplan van 5 april 2007 en de rapportage WWB van 6 juli 2007 blijkt dat appellante in het verleden, na het behalen van het Havo diploma, een N.20 Akte onderwijsbevoegdheid met pedagogisch getuigschrift heeft behaald. Ook blijkt uit deze stukken dat appellante een veelzijdige werkervaring heeft opgedaan.
4.3. De Raad is van oordeel dat het al bereikte opleidingsniveau van appellante reeds voldoende basis vormt voor de (her)inschakeling in arbeid. In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen. Appellante heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij voor het verrichten van inkomensvormende arbeid uitsluitend is aangewezen op, de door haar gewenste, arbeid in het onderwijs. Voorts is niet aannemelijk geworden dat het aan haar voorgestelde re-integratieplan niet tijdig tot inkomensvormende arbeid had kunnen leiden.
4.4. Gelet op hetgeen onder 4.2 en 4.3 is overwogen, is de Raad met de rechtbank - en anders dan appellante - van oordeel dat de kosten voor de onder 1.2 vermelde opleiding niet als noodzakelijke kosten als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB zijn aan te merken en dat het College de aanvraag van appellante van 13 juli 2007 terecht heeft afgewezen.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter, en E.J.M. Heijs en N.M. van Waterschoot als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) N.M. van Gorkum.
SB