ECLI:NL:CRVB:2010:BO1879

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1445 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag en afwijzing aansprakelijkheid voor gehoorschade en psychische klachten van een beroepsmilitair

In deze zaak gaat het om een beroepsmilitair, appellant, die eervol ontslag heeft gekregen onder toekenning van een militair invaliditeitspensioen van 85% vanwege gehoorschade (tinnitus) en psychische klachten (PTSS). Appellant heeft de minister van Defensie aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade, maar deze aansprakelijkheid is afgewezen. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 oktober 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage.

De appellant was sinds 1972 in dienst van het ministerie van Defensie en heeft in 1987 een schietoefening meegemaakt die leidde tot zijn klachten. In 2002 heeft hij de minister verzocht om erkenning van aansprakelijkheid voor zijn schade. De minister heeft echter de aansprakelijkheid afgewezen, met een beroep op verjaring. De rechtbank heeft in een eerdere uitspraak geoordeeld dat de minister ten aanzien van de gehoorklachten een beroep op verjaring kon doen, maar niet voor de psychische klachten. De minister heeft vervolgens een nieuw besluit genomen waarin de afwijzing van de schadevergoeding voor PTSS werd gehandhaafd.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de psychische schade van appellant in causaal verband staat met de schietoefening, maar dat de omstandigheden niet zodanig waren dat er sprake was van een buitensporige situatie. De Raad heeft geoordeeld dat de werkgever zijn zorgplicht niet heeft verzaakt, omdat de omstandigheden van de schietoefening niet objectief bezien als buitensporig kunnen worden aangemerkt. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor proceskostenvergoeding.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met M.C. Bruning als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden, in aanwezigheid van griffier B. Bekkers. De beslissing is openbaar uitgesproken op 14 oktober 2010.

Uitspraak

09/1445 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 2 februari 2009, 06/29 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Staatssecretaris van Defensie, thans: de Minister van Defensie (hierna: minister)
Datum uitspraak: 14 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Staatssecretaris van Defensie heeft een verweerschrift ingediend.
De behandeling ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.J.M.G.M. van der Meijden, advocaat te Harderwijk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.P. van Zandbergen en A.F. van der Brugghen, beiden werkzaam bij het ministerie van Defensie.
II. OVERWEGINGEN
1. Dit geding, dat aanvankelijk is gevoerd ten name van de Staatssecretaris van Defensie, is in verband met een wijziging van taken voortgezet ten name van de minister. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van minister, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) verstaan de Staatssecretaris van Defensie.
2. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
2.1. Appellant was sinds 1972 werkzaam als beroepsmilitair in dienst van het ministerie van Defensie. Op 8 april 1987 heeft appellant een schietoefening meegemaakt in het kader van een wapentechnische opleiding voor onderofficieren.
2.2. Appellant is in september 2000 uitgevallen wegens ziekte. Aan hem is met ingang van 1 september 2002 eervol ontslag verleend onder toekenning van een militair invaliditeitspensioen naar een percentage van 85 wegens gehoorschade (tinnitus) en psychische klachten (post traumatisch stress syndroom, hierna: PTSS). De minister heeft ten aanzien van de gehoorklachten en de psychische klachten van appellant dienstverband aangenomen.
2.3. Appellant heeft op 19 maart 2002 aan de minister verzocht te erkennen dat aansprakelijkheid wordt aanvaard voor de door appellant geleden gehoorschade en psychische schade.
2.4. De minister heeft bij besluit van 30 augustus 2002, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 16 april 2003, de aansprakelijkheidsstelling met een beroep op verjaring afgewezen. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft bij uitspraak van 17 augustus 2004 overwogen dat aan de minister ten aanzien van de gehoorklachten van appellant een beroep op verjaring toekwam, maar ten aanzien van de psychische klachten niet. De rechtbank heeft daarom het besluit van 16 april 2003 vernietigd voor zover dit ziet op de afwijzing van een verzoek om schadevergoeding als gevolg van het PTSS wegens verjaring. Vervolgens heeft de minister het besluit op bezwaar van 13 januari 2006 genomen, waarin hij de afwijzing van het verzoek om vergoeding van schade vanwege de PTSS weer handhaaft.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 13 januari 2006 ongegrond verklaard.
4. Naar aanleiding van hetgeen in hoger beroep is aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Tussen partijen is niet in geschil dat de psychische schade van appellant in causaal verband staat met de schietoefening op 8 april 1987. Het doel van die schietoefening was om appellant als deel van zijn opleiding een zogenaamde schietsensatie mee te laten maken. Tijdens de schietoefening zat appellant op de bestuurdersplaats van een pantser rupsvoertuig tegen luchtdoelen (hierna: PRTL). Appellant maakte gebruik van een head-set. Het pantserluik was tijdens het schieten open. Appellant heeft tweemaal achter elkaar de schietsensatie meegemaakt.
4.2. Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie CRvB 8 september 2005, LJN AU2896, TAR 2005, 177), strekt de zorgplicht van de werkgever zich ook uit tot het voorkomen van werkomstandigheden die psychisch ziekmakend zijn. De in het werk of de werkomstandigheden gelegen bijzondere factoren, die de schade zouden hebben veroorzaakt, moeten worden geobjectiveerd. Wanneer de gestelde schade in sterkere mate van psychische aard is, zal in meerdere mate sprake moeten zijn van factoren die in verhouding tot dat werk of die werkomstandigheden - objectief bezien - een buitensporig karakter dragen.
4.3. Niet duidelijk is geworden of het ondergaan van de schietsensatie in een PRTL in 1987 al in een opleidingsprogramma was omschreven als een vast onderdeel van de wapentechnische opleiding voor onderofficieren. Wel staat vast dat het in de jaren daarna een vast onderdeel van diverse opleidingen uitmaakte. De Raad ziet onvoldoende grond aanwezig om aan te nemen dat dit in 1987 anders was. Dat geldt ook voor het ondergaan van de schietsensatie op de bestuurdersplaats. Bij de oefening in 1987 is gebruik gemaakt van de toentertijd gebruikelijke head-set. De gemachtigde van de minister heeft toegelicht dat het niet ongebruikelijk is dat de schietoefening meerdere keren werd en wordt gedaan. Ook is namens de minister gesteld dat bij de schietoefeningen het pantserluik geopend is. Dit ter voorbereiding op operationele omstandigheden. Niet is gebleken dat deze stellingen onjuist zijn. Uit de processen-verbaal van twee medecursisten in 1987 blijkt dat zij tijdens de oefening in het bestuurderscompartiment wegkropen toen het geluid teveel pijn ging doen aan hun oren. Appellant was echter te lang om te kunnen wegkruipen. Weliswaar is aannemelijk dat appellant zich hierdoor in een moeilijkere situatie geplaatst zag, maar dat is niet voldoende om aan te nemen dat zich factoren voordeden die in verhouding tot het werk en de werkomstandigheden een buitensporig karakter droegen.
4.4. Het vorenstaande brengt de Raad tot het oordeel dat niet kan worden gesproken van blootstelling aan factoren die objectief bezien een buitensporig karakter droegen en dat de minister zijn (zorg)plicht om appellant in bescherming te nemen heeft verzaakt.
5. De aangevallen uitspraak wordt dus bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.C.Bruning als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2010.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) B. Bekkers.
HD