de Stichting Stedelijk Voortgezet Onderwijs Zoetermeer (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 13 mei 2009, 08/7869 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 14 oktober 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 16 november 2009, aangevuld met een salarisspecificatie over de maand november 2009, opnieuw op het bezwaar beslist.
Op verzoek van de Raad heeft appellant bij brief van 19 augustus 2010 inlichtingen gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Idelerer-Ouwens, advocaat te Woerden, en M. [M.] en M.P.W. [B.], beiden werkzaam bij de Stichting Stedelijk Voortgezet Onderwijs Zoetermeer. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door zijn [echtgenote].
1. Voor een meer uitgebreide weergave van de dit geding relevante feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het navolgende.
1.1. Betrokkene heeft in het kader van de financiële afwikkeling van zijn ontslag uit de functie van docentassistent - voor zover thans van belang - verzocht om uitbetaling van de lesuren die hij gedurende 3 jaar boven de CAO-norm heeft gewerkt en van niet genoten vakantie-uren. Bij besluit van 3 juni 2008 is het verzoek met betrekking tot de lesuren afgewezen en is de uitbetaling van 6½ uur niet genoten vakantie toegekend.
Bij het bestreden besluit van 17 september 2008 is de weigering extra lesuren uit te betalen gehandhaafd (hierna ook: besluit 1) en het aantal uit te betalen vakantie-uren gehandhaafd op 6½ (hierna ook: besluit 2).
1.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en opdracht gegeven om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen. Daarbij is ook bepaald dat het griffierecht aan betrokkene moet worden vergoed.
2. Besluit 1 (compensatie van lesuren)
2.1. In de aangevallen uitspraak is neergelegd dat appellant heeft erkend dat de inroostering van betrokkene niet is geschied conform het CAO taakbeleid, zodat betrokkene voor te veel lesuren is ingeroosterd en dat pas in februari 2006 afspraken zijn gemaakt over de arbeidstijd van betrokkene. De rechtbank heeft geoordeeld dat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer klokuren heeft gewerkt dan waarvoor hij was aangesteld, zodat appellant niet gehouden was overwerkuren te compenseren. De vernietiging van besluit 1 door de rechtbank is in de kern gebaseerd op de overweging dat appellant ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan de omstandigheid dat een lesuur fysiek en psychisch als zwaarder wordt ervaren dan de andere taken van een docentassistent.
2.2. Het hoger beroep is alleen gericht tegen de vernietiging van besluit 1 en de daaraan ten grondslag gelegde overweging van de rechtbank. Daarbij heeft appellant onder meer aangegeven, dat lesuren vaak niet als zwaarder worden ervaren en dat ook betrokkene juist het werk buiten de lesuren als zwaar heeft bestempeld. Appellant handhaaft dat hij geen extra uren hoeft uit te betalen, omdat betrokkene niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij meer uren werkte dan waarvoor hij was aangesteld.
Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
2.3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
2.4. Betrokkenes verzoek was gericht op een correcte uitvoering van de CAO, die in de opvatting van betrokkene aanspraak gaf op uitbetaling van meer uren dan de bezoldiging bij een werktijd van 40 uur per week, omdat hij voor meer lesuren was ingeroosterd dan het CAO taakbeleid als maximum aangaf. Besluit 1 betrof dan ook alleen dat verzoek. Onder die omstandigheden heeft de rechtbank naar het oordeel van de Raad ten onrechte de eventuele zwaarte van lesuren in haar beoordeling betrokken. Het hoger beroep van appellant tegen de aangevallen uitspraak voor zover het besluit 1 betreft slaagt dus en de aangevallen uitspraak komt in zoverre voor vernietiging in aanmerking.
2.5. In verband met de vraag of besluit 1 overigens in rechte stand kan houden overweegt de Raad in de eerste plaats, dat betrokkene niet ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt, dat hij meer uren heeft gewerkt dan het aantal waarvoor hij was aangesteld. Betrokkene heeft ter zitting ook erkend dat hij daartoe niet in staat is. In de CAO VO heeft de Raad geen voorschrift aangetroffen dat de docentassistent aanspraak geeft op uitbetaling van meer uren indien hij wordt ingeroosterd voor meer dan 27 lesuren per week. Ingevolge de CAO VO is voor een compensatie van overwerk voor het onderwijs ondersteunend personeel, waartoe een docentassistent behoort, vereist dat de medewerker de wekelijkse arbeidsduur overschrijdt. Nu van dit laatste geen sprake is, ontbreekt een aanspraak van betrokkene op uitbetaling van extra uren. Dit brengt mee dat besluit 1 in rechte stand kan houden en dat het beroep van betrokkene tegen besluit 1 alsnog ongegrond zal worden verklaard.
2.6. Voor zover bij het in rubriek II genoemde, door de Raad gezien de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede te beoordelen, besluit van 16 november 2009 opnieuw is beslist op het bezwaar tegen de weigering om extra gewerkte uren uit te betalen is derhalve aan dit besluit de grondslag komen te ontvallen. De Raad zal het besluit van 16 november 2009 in zoverre vernietigen.
3. Besluit 2 (uitbetaling van niet genoten vakantie-uren)
3.1. Bij de aangevallen uitspraak is inzake de uitbetaling van niet genoten vakantie-uren overwogen, dat besluit 2 ten onrechte geen aandacht besteedt aan het schooljaar 2002-2003. De rechtbank heeft geoordeeld dat de desbetreffende uren zijn meegenomen naar het volgende schooljaar, zodat appellant zich tevergeefs beroept op verjaring. De rechtbank heeft ook geoordeeld, dat betrokkene de vakantie-uren van 2002-2003 niet - zoals appellant deed voorkomen - pas in beroep naar voren heeft gebracht maar al in bezwaar aan de orde heeft gesteld. De conclusie van de rechtbank is tot slot, dat de motivering van besluit 2 ontoereikend is.
3.2. Het hoger beroep is alleen gericht tegen de conclusie van de rechtbank dat de motivering van besluit 2 tekort schiet en tegen het ontbreken van de juiste berekening in de aangevallen uitspraak.
Betrokkene heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd overweegt de Raad het volgende.
3.4. De Raad sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank dat besluit 2 tekort schiet omdat daarbij geen enkele aandacht is geschonken aan de vakantie-uren van 2002-2003 en de door betrokkene daarover genoemde feiten en omstandigheden. Bij gebrek aan een duidelijk gemotiveerde beslissing van appellant, lag het niet op de weg van de rechtbank om aan te geven of en zo ja in hoeverre betrokkene aanspraak op de uitbetaling van die uren had.
Het hoger beroep slaagt in zoverre dus niet en de aangevallen uitspraak komt in zoverre voor bevestiging in aanmerking.
4. In het besluit van 16 november 2009, zoals aangevuld bij de salarisspecificatie over de maand november 2009, is opnieuw beslist op het bezwaar inzake de uitbetaling van niet genoten vakantie-uren (hierna: besluit 3).
4.1. Aangezien betrokkene heeft aangegeven dat hij akkoord gaat met de toekenning in besluit 3 van 138½ uur, hoeft de Raad over dat aantal geen oordeel te geven. Betrokkene acht evenwel het door appellant daarbij vastgestelde bedrag aan vergoeding voor niet opgenomen verlof van € 1.460,- bruto onjuist.
4.2. In de op verzoek van de Raad door appellant gegeven inlichtingen is vermeld dat het uurbedrag is afgeleid van de bezoldiging die betrokkene in 2002-2003 genoot. In aanmerking genomen dat in de aangevallen uitspraak is overwogen, dat de in 2002-2003 niet genoten vakantie-uren zijn meegenomen naar het volgende schooljaar, tegen welk oordeel geen hoger beroep is ingesteld, ziet de Raad geen grond voor het hanteren van het salaris zoals voor betrokkene gold in 2002-2003. Omdat het door betrokkene gewenste, van zijn laatstgenoten bezoldiging afgeleide, bedrag € 1.523,52 bruto bedraagt en appellant bij besluit 3 voor de toegekende 138½ uur een bedrag van € 1.616,95 bruto (inclusief vakantietoeslag en uitkering 13e maand) heeft toegekend, kan de Raad niet anders vaststellen dan dat betrokkene niet tekort is gedaan.
4.3. De Raad merkt nog op dat betrokkene in zijn beroepsgronden tegen besluit 3 ook aanspraken en betalingen aan de orde stelt waarover dat besluit niet handelt en niet hoefde te handelen. Aan deze gronden gaat de Raad dan ook voorbij.
4.4. Het vorenstaande brengt mee, dat besluit 3 in rechte stand kan houden en dat het beroep dat betrokkene geacht wordt tegen dat besluit te hebben ingesteld ongegrond zal worden verklaard.
5.1. Betrokkene heeft verzocht om vergoeding van de wettelijke rente over diverse door appellant niet tijdig uitbetaalde bedragen. De Raad zal dit verzoek aanmerken als een verzoek om toepassing van artikel 8:73 van de Awb, ingevolge welk voorschrift op verzoek van een partij het bestuursorgaan kan worden veroordeeld tot vergoeding van de schade die die partij lijdt, indien het beroep gegrond wordt verklaard.
5.2. De Raad merkt op dat bij de toepassing van artikel 8:73 van de Awb alleen de wettelijke rente aan de orde kan komen, die betrekking heeft op en het gevolg is van de in deze procedure vernietigde besluiten. De door betrokkene verzochte wettelijke rente vanwege de te late betaling van zijn zogenoemde leeftijdsvakantie-uren valt dan ook buiten de omvang van dit geding.
5.3. Gelet op het onder 3 van deze uitspraak overwogene komt betrokkenes verzoek om veroordeling van appellant in de wettelijke rente vanwege de aanvankelijk geweigerde toekenning van de vakantie-uren van 2002-2003 voor toewijzing in aanmerking. Aangezien betrokkene pas in het bezwaar tegen het besluit van 3 juni 2008 inzichtelijk heeft gemaakt dat zijn verzoek ook betrekking had op de vakantie-uren van het schooljaar 2002-2003, zal de Raad voor de ingangsdatum van de wettelijke rente aanknopen bij de datum van besluit 2 en als ingangsdatum 1 oktober 2008 vaststellen. De wettelijke rente is verschuldigd over het brutobedrag van de verschuldigde nabetaling van € 1.616,95 tot aan de dag van de uitbetaling. Daarbij geldt dat na afloop van een jaar het bedrag waarover de wettelijke rente wordt berekend, dient te worden vermeerderd met de over dat jaar verschuldigde rente .
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij het beroep tegen besluit 1 gegrond is verklaard en dat besluit is vernietigd;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten voor het overige;
Verklaart het beroep tegen de besluiten 1 en 3 ongegrond;
Vernietigt het besluit van 16 november 2009, voor zover daarbij is beslist over de uitbetaling van extra lesuren;
Veroordeelt appellant tot vergoeding van de wettelijke rente als onder 5.3 is uiteengezet.
Deze uitspraak is gedaan door M.C. Bruning als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 oktober 2010.