ECLI:NL:CRVB:2010:BO1595
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toewijzing WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 januari 2010, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-uitkering met ingang van 14 augustus 2008, omdat zijn arbeidsongeschiktheid tussen de 35 en 80% werd ingeschat. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, en dat de geselecteerde functies niet passend voor hem waren.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 oktober 2010 behandeld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.N. Ketting, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv juist waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat er geen nieuwe informatie was ingebracht die de eerdere oordelen zou kunnen ondermijnen.
De Raad heeft ook de stellingen van appellant over het restless legssyndroom en de daaruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten voldoende waren meegenomen in de eerdere beoordelingen. De Raad bevestigde dat de arbeidsmogelijkheden van appellant inzichtelijk waren gemaakt en dat de bezwaararbeidsdeskundige de geselecteerde functies adequaat had beoordeeld. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.