ECLI:NL:CRVB:2010:BO1595

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10-1206 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing WGA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige grondslagen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 januari 2010, waarin het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had een aanvraag ingediend voor een WGA-uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het Uwv had vastgesteld dat appellant recht had op een WGA-uitkering met ingang van 14 augustus 2008, omdat zijn arbeidsongeschiktheid tussen de 35 en 80% werd ingeschat. Appellant was het niet eens met deze beslissing en stelde dat hij meer beperkingen had dan het Uwv had aangenomen, en dat de geselecteerde functies niet passend voor hem waren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 oktober 2010 behandeld. Tijdens de zitting is appellant bijgestaan door zijn advocaat, mr. S.N. Ketting, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. J.J.C. Röttjers. De Raad heeft de argumenten van appellant overwogen, maar kwam tot de conclusie dat de medische en arbeidskundige grondslagen van het besluit van het Uwv juist waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en stelde vast dat er geen nieuwe informatie was ingebracht die de eerdere oordelen zou kunnen ondermijnen.

De Raad heeft ook de stellingen van appellant over het restless legssyndroom en de daaruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat deze klachten voldoende waren meegenomen in de eerdere beoordelingen. De Raad bevestigde dat de arbeidsmogelijkheden van appellant inzichtelijk waren gemaakt en dat de bezwaararbeidsdeskundige de geselecteerde functies adequaat had beoordeeld. Uiteindelijk werd het hoger beroep van appellant afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, zonder dat er aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

10/1206 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 11 januari 2010, 08/4481 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.N. Ketting, advocaat te Woerden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Ketting. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J.C. Röttjers.
II. OVERWEGINGEN
1. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), heeft het Uwv bij besluit van 13 juni 2008 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 14 augustus 2008 recht is ontstaan op een WGA-uitkering, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum moet worden gesteld op 35 tot 80%. Bij besluit van 17 november 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2008 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 17 november 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen geen aanleiding te zien de medische dan wel de arbeidskundige grondslag van de besluitvorming voor onjuist te houden.
3. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat hij meer beperkingen heeft dan aangenomen door het Uwv en dat de geselecteerde functies om die reden niet passend voor hem zijn.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de schatting, neergelegd in het besluit van 17 november 2008, op een juiste medische grondslag berust. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. Door appellant is in hoger beroep geen informatie ingebracht die zou kunnen doen twijfelen aan de juistheid van het oordeel van de rechtbank.
4.2. De Raad kan appellant niet volgen in zijn stelling dat noch door de primaire verzekeringsarts noch door de bezwaarverzekeringsarts bij de inschatting van zijn functionele mogelijkheden rekening is gehouden met het restless legssyndroom en de daaruit voortvloeiende vermoeidheidsklachten. De Raad verwijst naar de rapportages van de verzekeringsarts van 16 mei 2008 en van de bezwaarverzekeringsartsen van 9 oktober 2008 en 22 maart 2010 waarin aandacht is besteed aan deze klachten en waaruit blijkt dat de visie van de appellant behandelend neuroloog bij de beoordeling is betrokken.
4.3. Met betrekking tot de door appellant veronderstelde discrepantie tussen de resultaten van de lichamelijke onderzoeken van de verzekeringsarts, zoals weergegeven in de rapportage van 16 mei 2008, en van de orthopeed, zoals verwoord in de specialistenbrief van 9 maart 2007, verwijst de Raad naar de uitleg van de bezwaarverzekeringsarts in de rapportage van 5 juli 2010. De Raad kan zich geheel vinden in die reactie.
4.4. De Raad is voorts, evenals de rechtbank, van oordeel dat de arbeidsmogelijkheden van appellant voldoende inzichtelijk zijn gemaakt in de rapportages van de arbeidsdeskundige en de bezwaararbeidsdeskundige. De bezwaararbeidsdeskundige heeft enkele van de eerder geselecteerde functies niet langer geschikt geacht in zijn rapportages van 12 februari 2009 en 15 juli 2010. Een herschikking van de vier overgebleven aan appellant voorgehouden en geschikt bevonden functiecodes heeft echter niet geleid tot indeling in een andere arbeidsongeschiktheidsklasse.
4.5. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot de functie produktiemedewerker waarin onvoldoende gelegenheid zou worden geboden voor afwisseling in zitten, lopen en staan acht de Raad voldoende weerlegd in de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige van 10 augustus 2010.
4.6. Het hoger beroep van appellant slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden bevestigd.
4.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en I.M.J. Hilhorst-Hagen en B. Barentsen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
CVG