ECLI:NL:CRVB:2010:BO1567

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-1426 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking bijstand en terugvordering na inbeslagname van contant geld

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 19 oktober 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug. Appellante ontving bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) en werd op 28 juni 2006 aangehouden door de Koninklijke Marechaussee op de luchthaven Schiphol, waarbij een bedrag van € 38.000,-- in contanten op haar lichaam werd aangetroffen. Het Dagelijks Bestuur heeft op 25 mei 2007 de bijstand van appellante met terugwerkende kracht ingetrokken, omdat zij een vermogen had dat boven de voor haar geldende vermogensgrens lag, zonder dit aan het College te melden. Tevens heeft het Dagelijks Bestuur de kosten van bijstand over de periode van 28 juni 2006 tot 1 februari 2007 teruggevorderd.

De rechtbank Utrecht heeft het beroep van appellante tegen deze beslissing ongegrond verklaard, waarop appellante in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft vastgesteld dat appellante het in beslag genomen bedrag niet vóór 25 mei 2007 retour heeft ontvangen. Hierdoor kon appellante gedurende de relevante periode niet redelijkerwijs beschikken over een voor de bijstandverlening relevant vermogen. De Raad concludeert dat het Dagelijks Bestuur de bijstand ten onrechte heeft ingetrokken en de terugvordering onterecht was.

De Raad heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, het beroep gegrond verklaard en het besluit van het Dagelijks Bestuur vernietigd. Tevens is het Dagelijks Bestuur veroordeeld in de proceskosten van appellante, die zijn begroot op € 1.288,--. De Raad heeft bepaald dat het Dagelijks Bestuur een nieuw besluit op bezwaar moet nemen, rekening houdend met de uitspraak.

Uitspraak

09/1426 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 januari 2009, 07/3113 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het Dagelijks Bestuur van de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug, (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 19 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Halfers, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2010. Voor appellante is verschenen mr. Halfers. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door A. de Vries, werkzaam bij de Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in geding zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontving, in aanvulling op haar gedeeltelijke ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet, bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Op 28 juni 2006 is appellante op de luchthaven Schiphol door de Koninklijke Marechaussee aangehouden, omdat zij een bedrag van € 38.000,-- in contanten op haar lichaam droeg.
1.2. Bij besluit van 25 mei 2007 heeft het Dagelijks Bestuur de bijstand van appellante met ingang van 28 juni 2006 ingetrokken met toepassing van artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB. Dit besluit berust op de overweging dat appellante een vermogen had dat lag boven de voor haar geldende vermogensgrens zonder dat zij daarvan aan het College melding heeft gedaan.
1.3. Bij besluit van 30 mei 2007 heeft het Dagelijks Bestuur de kosten van bijstand ten bedrage van € 2.717, 50 over de periode van 28 juni 2006 tot 1 februari 2007 van appellante teruggevorderd op grond van artikel 58, eerste lid, onder a, van de WWB.
1.4. Bij besluit van 28 september 2007 heeft het Dagelijks Bestuur het bezwaar tegen de besluiten van 25 mei 2007 en
30 mei 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 28 september 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 34, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB wordt onder vermogen verstaan de waarde van de bezittingen waarover de alleenstaande of het gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, verminderd met de aanwezige schulden.
4.2. Ingevolge artikel 17, eerste lid (tekst tot 1 januari 2008), van de WWB, doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
4.3. Thans is in geschil of appellante redelijkerwijs kon beschikken over het geld dat op haar lichaam werd aangetroffen en door daarvan aan het College geen melding te maken de op haar rustende inlichtingenverplichting van artikel 17 WWB heeft geschonden.
4.4. Het Dagelijks Bestuur heeft de bijstand ingetrokken over de periode vanaf de dag van de aanhouding. Voor de vraag of appellante redelijkerwijs kon beschikken over het bedrag van € 38.000,-- strekt de beoordeling van de bestuursrechter zich uit tot en met de datum van het primaire besluit van 25 mei 2007.
4.5. Vast staat dat de Koninklijke Marechaussee het bedrag van € 38.000,-- op de datum van aanhouding in beslag genomen heeft. Vervolgens is op dit bedrag executoriaal beslag gelegd. Uit de gedingstukken blijkt dat appellante het bedrag niet vóór 25 mei 2007 retour heeft ontvangen. Op grond hiervan concludeert de Raad dat het Dagelijks Bestuur de bijstand ten onrechte met ingang van 28 juni 2006 heeft ingetrokken en op basis van de intrekking heeft teruggevorderd over de periode van 28 juni 2006 tot 1 februari 2007, aangezien zij gedurende deze periode niet redelijkerwijs kon beschikken over een voor de bijstandverlening relevant vermogen.
4.6. Uit het voorgaande vloeit voort dat de aangevallen uitspraak niet in stand kan blijven. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Raad het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Met het oog op de nadere besluitvorming door het Dagelijks bestuur overweegt de Raad dat alsdan in beginsel rekening gehouden kan worden met naderhand verkregen middelen, aangezien namens appellante op 17 december 2009 schriftelijk is verklaard dat door de Koninklijke Marechaussee het beslag op de gelden is opgeheven en gedeeltelijke terugstorting heeft plaatsgevonden op de derdenrekening van haar advocaat. In dat geval ligt het op de weg van appellante om aannemelijk te maken dat zij met betrekking tot de dan van belang zijnde periode niet beschikte of redelijkerwijs kon beschikken over het bedrag van
€ 38.000,--.
5. De Raad ziet aanleiding om het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 644,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, derhalve in totaal € 1.288,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 28 september 2007;
Bepaalt dat het Dagelijks Bestuur een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.288,--;
Bepaalt dat het Dagelijks Bestuur aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 146,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van N.M. van Gorkum als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 19 oktober 2010.
(get.) J.C.F. Talman.
(get.) N.M. van Gorkum.
IJ