ECLI:NL:CRVB:2010:BO1032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6611 WMO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een persoonsgebonden budget voor inpandige woningaanpassing onder de Wmo

In deze zaak gaat het om de toekenning van een persoonsgebonden budget tot een maximum van € 22.886,82 voor een inpandige woningaanpassing op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Appellante, die niet in staat is om naar boven of beneden te lopen, heeft een aanvraag ingediend voor een woonvoorziening. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten heeft deze aanvraag beoordeeld en een persoonsgebonden budget toegekend voor de noodzakelijke woningaanpassing. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak behandeld in hoger beroep, waarbij appellante zich tegen de eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter heeft gekeerd.

De Raad heeft vastgesteld dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een inpandige woningaanpassing een adequate voorziening is. De Raad heeft de argumenten van appellante, waaronder de stelling dat het persoonsgebonden budget te laag is vastgesteld, niet overtuigend geacht. De Raad heeft ook overwogen dat de aanvraag voor vergoeding van onvoorziene meerkosten apart moet worden ingediend, wat door het College correct is gehandhaafd. De Raad heeft de eerdere uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en twee leden de zaak hebben beoordeeld. De uitspraak is openbaar gedaan op 13 oktober 2010.

Uitspraak

09/6611 WMO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 30 oktober 2009, 09/4152 en 09/2702 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.A. Misker, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Breda, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juni 2010. Voor appellante is verschenen [naam vader], de vader van appellante, bijgestaan door mr. F.H.W. Verberne, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand, en ir. I. Schimmelpenningh, architect woningaanpassingen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door F. van den Hurk, werkzaam bij de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Namens appellante is op 19 september 2008 een aanvraag op grond van het bepaalde bij of krachtens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingediend. De aanvraag is gericht op verstrekking van een vervoersvoorziening in de vorm van een bakfiets en een woonvoorziening in de vorm van een woningaanpassing. Bij de aanvraag is te kennen gegeven dat appellante niet naar boven of beneden kan lopen, dat zij continu moet worden opgetild, dat een traplift niet mogelijk is en dat daarom de verzorging van appellante op de begane grond moet plaatsvinden.
1.2. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft het College adviezen ingewonnen bij Van Brederode BV en Scio Consult. Brederode BV heeft op 18 december 2008 een negatief indicatieadvies voor een vervoersvoorziening gegeven en een positief indicatieadvies voor een woonvoorziening conform een bij dat advies gevoegd programma van eisen. Scio Consult heeft op 7 februari 2009 geadviseerd tot een inpandige verbouwing van de woning van de ouders van appellante, inhoudende dat in de ruimte tussen de woonkamer en de keuken op de begane grond van de woning ten behoeve van appellante een slaapkamer en een natte cel worden gecreëerd. Blijkens een bij dat advies gevoegd bestek bedragen de totale kosten van de woningaanpassing € 22.886,82.
1.3. Bij besluit van 30 januari 2009 heeft het College de aanvraag van appellante om een vervoersvoorziening afgewezen.
1.4. Bij besluit van 27 maart 2009 heeft het College appellanten op grond van artikel 3.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning van de gemeente Nuenen, Gerwen en Nederwetten een persoonsgebonden budget toegekend tot een maximum van € 22.886,82 in de kosten van de door de gemeente geïndiceerde en geselecteerde woningaanpassing. Het College heeft daarbij overwogen dat het inpandig verbouwen van de woning de goedkoopst adequate oplossing is en dat appellante het budget mag gebruiken om de gewenste aanbouw te realiseren.
1.5. Bij besluit van 8 juli 2009, voor zover hier van belang, heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van 30 januari 2009 en 27 maart 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 juli 2009 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd voor zover daarbij het beroep tegen het besluit van 8 juli 2009 ongegrond is verklaard. Namens appellante is primair aangevoerd dat een inpandige verbouwing geen adequate voorziening is en subsidiair dat het maximumbedrag van het persoonsgebonden budget te laag is vastgesteld. Tevens is verzocht om een veroordeling tot schadevergoeding.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ter zitting heeft gemachtigde van appellante betoogd dat het hoger beroep mede is gericht tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep tegen de handhaving van de afwijzing van de aanvraag om een vervoersvoorziening in de vorm van een bakfiets. De Raad stelt vast dat appellante voorafgaande aan de zitting op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt ook dat onderdeel van de aangevallen uitspraak aan te willen vechten. Blijkens het hoger beroepschrift heeft appellante het hoger beroep beperkt tot de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is beslist op het beroep tegen de handhaving van het onder 1.4 genoemde besluit van 27 maart 2009. Dit brengt mee dat slechts de toekenning van een woonvoorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget tot een maximum van € 22.886,82 voor een inpandige woningaanpassing in geding is.
4.2. Met de rechtbank, en anders dan appellante, is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat een inpandige woningaanpassing een adequate voorziening is. De Raad verenigt zich met overweging 25 van de aangevallen uitspraak waarop dit oordeel is gebaseerd en verwijst daarnaar. Hetgeen appellante in hoger beroep naar voren heeft gebracht leidt de Raad niet tot een ander oordeel. De Raad neemt daarbij in aanmerking dat het College heeft gesteld dat de woning na de inpandige woningaanpassing voldoet aan de minimale eisen die voor het door- en toegankelijk maken van woningen voor rolstoelgebruik worden gesteld en dat appellante deze stelling niet heeft betwist.
4.3. Appellante heeft aangevoerd dat het persoonsgebonden budget ten onrechte niet voorziet in een bedrag om de voordeur van de woning en het pad er naar toe, de achterdeur en het terras in de tuin geschikt te maken voor gebruik met een rolstoel. De Raad stelt vast dat de aanvraag van appellante daar niet expliciet op was gericht en dat appellante dit punt eerst in hoger beroep bij brief van 21 mei 2010 aan de orde heeft gesteld. Gelet daarop is de Raad van oordeel dat het College bij zijn besluitvorming met dit aspect geen rekening heeft hoeven houden. Ter zitting is gebleken dat namens appellante inmiddels een aanvraag is ingediend om een woonvoorziening die ertoe strekt om de voor- en achterdeur rolstoeldoorgankelijk en het pad naar de voordeur en het terras in de tuin rolstoeltoegankelijk te maken.
4.4. Voorts heeft appellante aangevoerd dat het College ten onrechte niet heeft onderzocht of de huidige verwarmingsinstallatie geschikt is om in de slaapkamer en in de badkamer de voor appellante noodzakelijke temperatuur van 24 à 25 graden en in de woonkamer een temperatuur van 22 graden te realiseren. De Raad verwerpt deze grief omdat een medische onderbouwing daarvan ontbreekt. Daar komt nog bij dat appellante geen begin van bewijs heeft geleverd dat de bestaande verwarmingsinstallatie de genoemde temperaturen niet kan leveren.
4.5. Volgens appellante is door het College verder over het hoofd gezien dat er in de ruimte waarin de natte cel en de slaapkamer zijn voorzien onder een plavuizenvloer vloerverwarming ligt en dat bij de uitvoering van de inpandige verbouwing de vloerverwarming moet worden aangepast - hetgeen kosten met zich brengt - en dat het gewenst is een installateur in te schakelen om een kostenraming te maken. Deze grief leidt er naar het oordeel van de Raad niet toe dat het besluit van 8 juli 2009 geen stand kan houden. Hij neemt daarbij in aanmerking dat de gemachtigde van het College ter zitting heeft aangegeven dat, indien tijdens het uitvoeren van de inpandige woningaanpassing blijkt dat er kosten gemaakt moeten worden om aan het programma van eisen te voldoen waarin het bestek niet voorziet, een aanvraag om vergoeding van die meerkosten kan worden ingediend. Dat voor vergoeding van onvoorziene meerkosten een afzonderlijke aanvraag moet worden ingediend, acht de Raad niet onjuist.
4.6. De Raad komt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak, voor zover deze is aangevochten, dient te worden bevestigd en dat het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding dient te worden afgewezen.
5. De Raad ziet geen aanleiding tot een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en J.J.A. Kooijman en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2010.
(get.) R.M. van Male.
(get.) J. Waasdorp.
SG