ECLI:NL:CRVB:2010:BO0176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4747 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering en oplegging maatregel niet terecht

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 12 oktober 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van een bijstandsuitkering aan betrokkene, die werd beschuldigd van het handelen in auto’s. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat de besluiten van het College, die de bijstand van betrokkene introkken en terugvorderden, niet op een voldoende feitelijke basis berustten. Appellant, de gemeente Tilburg, stelde dat betrokkene zich in de periode van 19 november 2008 tot en met 20 februari 2009 bezig had gehouden met autohandel en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad voor de Rechtspraak oordeelde echter dat er onvoldoende bewijs was dat betrokkene daadwerkelijk in auto’s had gehandeld. Er waren geen overschrijvingen van kentekens op naam van betrokkene geregistreerd in de relevante periode. De Raad bevestigde het oordeel van de voorzieningenrechter en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De Raad concludeerde dat de intrekking van de bijstandsuitkering en de terugvordering niet terecht waren en dat de besluiten van het College vernietigd moesten worden. De uitspraak benadrukt het belang van een deugdelijke feitelijke onderbouwing bij besluiten tot intrekking en terugvordering van bijstandsuitkeringen.

Uitspraak

09/4747 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 22 juli 2009, 09/2527, 09/2528 en 09/2447 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2010. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C.M. Smulders, werkzaam bij de gemeente Tilburg. Betrokkene is, met kennisgeving, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Eind 2008 heeft het College van de politie regio Zuid-Limburg de volgende, samengevat weergegeven, informatie ontvangen. Betrokkene is op 19 november 2008 door de politie aangehouden terwijl hij in een Mercedes met een Pools kenteken rondreed. In deze auto, die volgens betrokkene van een vriend was, werd een op naam van betrokkene gestelde aankoopfactuur van de Mercedes aangetroffen.
Het kenteken van deze auto staat niet op naam van betrokkene geregistreerd. Op de achterbank lagen twee Nederlandse kentekenplaten. Betrokkene beschikte over de kentekenbewijzen van de betrokken auto’s. Daarnaast werden visitekaartjes van autohandelaren en een op naam van betrokkene gestelde factuur van een reparatie van een andere Mercedes aangetroffen. Een getuige heeft verklaard dat betrokkene haar had gevraagd een op het Minervahof te Maastricht geparkeerde Mercedes voor hem te verkopen. Naar aanleiding van deze informatie heeft het Team Fraudebestrijding van de gemeente Tilburg nader onderzoek verricht naar de rechtmatigheid van de aan betrokkene verleende bijstand. In dat kader zijn gegevens van de Dienst Wegverkeer geraadpleegd, is een getuige gehoord en is betrokkene verhoord. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapportage van 20 februari 2009. In deze rapportage staat onder meer dat de twee auto’s waarvan de kentekenplaten in de auto van betrokkene werden aangetroffen zijn geëxporteerd en dat de gehoorde getuige onder meer heeft verklaard dat betrokkene heeft bemiddeld bij aankoop van deze auto’s door een Poolse man en dat hij samen met hem één van de auto’s heeft opgehaald.
1.2. Op grond van de onder 1.1 vermelde politie-informatie en de onderzoeksbevindingen van het Team Fraudebestrijding heeft appellant bij besluit van 19 februari 2009 de bijstand van betrokkene met ingang 16 februari 2009 herzien (lees: ingetrokken) en vervolgens bij besluit van 20 februari 2009:
- de bijstand van betrokkene met ingang van 19 november 2008 ingetrokken;
- de kosten van bijstand over de periode van 19 november 2008 tot en met 31 januari 2009 van betrokkene teruggevorderd tot een bedrag van in totaal € 2.459,47 en
- een maatregel opgelegd van 20% van de bruto teruggevorderde bedrag, in casu € 492,80.
1.3. Bij besluit van 14 mei 2009 heeft het College het bezwaar tegen de besluiten van 19 februari 2009 en 20 februari 2009 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak - voor zover hier van belang - heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, met bepalingen inzake griffierecht en proceskosten, het door betrokkene ingestelde beroep tegen het besluit van 14 mei 2009 gegrond verklaard, dit besluit vernietigd, de besluiten van 19 februari 2009 en 20 februari 2009 herroepen en bepaald dat de uitspraak in de plaats treedt van die besluiten. De voorzieningenrechter heeft daartoe overwogen, voor zover hier van belang, dat de opvatting van appellant, dat betrokkene zich in de in geding zijnde periode heeft beziggehouden met handel in en/of export van auto’s, en dat hij de inlichtingenverplichting heeft geschonden, op een ontoereikende feitelijke grondslag berust.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd behoudens voor zover daarbij het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening is afgewezen. Hieraan ligt ten grondslag dat, gelet op alle onder 1.1 vermelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien en in aanmerking genomen dat de bijstand van betrokkene al eerder werd ingetrokken in verband met autohandel, voldoende is aangetoond dat betrokkene zich wederom heeft beziggehouden met autohandel. Door hiervan geen melding te maken heeft betrokkene de op hem rustende inlichtingenverplichting geschonden, als gevolg waarvan het recht op bijstand niet is vast te stellen, aldus appellant.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad onderschrijft het oordeel van de voorzieningenrechter van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. Ook als de onder 1.1 vermelde feiten en omstandigheden in onderling verband en samenhang worden bezien is daarmee, anders dan appellant heeft gesteld, niet aannemelijk gemaakt dat betrokkene in de hier in geding zijnde periode van 19 november 2008 tot en met 20 februari 2009 feitelijk in auto’s heeft gehandeld. De Raad acht in dit verband van belang dat, anders dan in de periode van 2003 tot en met 2007, waarover in de uitspraak van heden in de zaak tussen partijen met reg.nr. 08/3209 is geoordeeld, in de thans in geding zijnde periode niet is gebleken van overschrijvingen van kentekens van auto’s die op naam van betrokkene stonden geregistreerd.
4.2. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad is niet gebleken dat betrokkene in hoger beroep proceskosten heeft gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Bepaalt dat van appellant een griffierecht van € 447,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD