ECLI:NL:CRVB:2010:BO0171

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
12 oktober 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3209 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering bijstandsuitkering wegens export van auto’s

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Breda, waarin de intrekking en terugvordering van zijn bijstandsuitkering werd bevestigd. Appellant ontving sinds 1 december 1997 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Na een onderzoek door het team Fraudebestrijding, dat op 26 juni 2007 werd gerapporteerd, heeft het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg op 27 juni 2007 besloten de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2003 tot en met 28 februari 2007 in te trekken. Dit besluit was gebaseerd op de bevindingen dat appellant auto’s had geëxporteerd zonder dit te melden, wat in strijd was met zijn wettelijke inlichtingenverplichting. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 28 april 2008 het beroep van appellant tegen het besluit van het College ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft de Centrale Raad van Beroep de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat appellant in auto’s had gehandeld en dat hij zijn inlichtingenverplichting had geschonden. De Raad oordeelde dat het College bevoegd was om de bijstand over de betreffende maanden in te trekken en de kosten van bijstand terug te vorderen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van appellant ongegrond. De uitspraak werd gedaan op 12 oktober 2010 door een meervoudige kamer, met C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden.

Uitspraak

08/3209 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 april 2008, 07/4675 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg (hierna: College)
Datum uitspraak: 12 oktober 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Nelemans, advocaat te Tilburg, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2010. Appellant is, met kennisgeving, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C.M. Smulders, werkzaam bij de gemeente Tilburg.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Appellant ontving sinds 1 december 1997 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) naar de norm voor een alleenstaande.
1.2. Op basis van de bevindingen van een door het team Fraudebestrijding ingesteld onderzoek naar de rechtmatigheid van de aan appellant verstrekte bijstand, neergelegd in een rapport van 26 juni 2007, heeft het College bij besluit van 27 juni 2007 de bijstand van appellant over de periode van 1 augustus 2003 tot en met 28 februari 2007 herzien (lees: ingetrokken). Daarbij zijn tevens de over die periode gemaakte kosten van bijstand tot een bedrag van € 14.192,15 van appellant teruggevorderd.
1.3. Bij besluit van 20 september 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 27 juni 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft het College de intrekking beperkt tot de maanden waarin appellant auto’s heeft geëxporteerd. Het bedrag van de terugvordering is niet gewijzigd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 20 september 2007 ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank, kort samengevat, het volgende overwogen. Gezien het feit dat slechts twee van de veertien auto’s langer dan een maand op naam van appellant hebben gestaan en dat alle auto’s volgens de gegevens van de Dienst Wegverkeer zijn geëxporteerd op de dag dat de registraties op naam van appellant zijn beëindigd, wordt appellant geacht in auto’s te hebben gehandeld. Door van deze transacties geen mededeling te doen, terwijl het hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn geweest dat sprake is van activiteiten die van belang waren voor zijn recht op bijstand, heeft appellant de op hem rustende wettelijke inlichtingenverplichting geschonden. Als gevolg daarvan en gegeven het feit dat appellant geen administratie heeft bijgehouden, kan het recht op bijstand over de maanden waarin de transacties hebben plaatsgevonden niet worden vastgesteld. Het College was dan ook bevoegd de bijstand van appellant over de in geding zijnde maanden in te trekken en de kosten van bijstand over die maanden van hem terug te vorderen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak gemotiveerd uiteengezet op grond waarvan naar haar oordeel het besluit tot intrekking van de bijstand over een aantal in de periode van augustus 2003 tot en met februari 2007 gelegen maanden en tot terugvordering van de over die maanden gemaakte kosten van bijstand van appellant in rechte stand kan houden. De rechtbank is daarbij uitvoerig ingegaan op de door appellant naar voren gebrachte stellingen.
4.2. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. In hetgeen in hoger beroep - bij wijze van herhaling van het gestelde in beroep - is aangevoerd, heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden om in andere zin dan de rechtbank te oordelen.
4.3. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C. van Viegen als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 12 oktober 2010.
(get.) C. van Viegen.
(get.) J.M. Tason Avila.
HD