09/1250 AW
09/1251 AW
09/5306 AW
op de hoger beroepen van:
de Stichting Orchidee Scholengroep te Zutphen (hierna: stichting)
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 15 januari 2009, 08/717 (hierna: aangevallen uitspraak),
Datum uitspraak: 16 september 2010
De stichting en betrokkene hebben hoger beroep ingesteld.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend.
Op 10 juni 2009 heeft de stichting een nieuwe beslissing op bezwaar genomen (hierna: besluit 1).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 augustus 2010. De stichting heeft zich laten vertegenwoordigen door H.J. van der Esch, bestuurder van de stichting, die zich heeft laten bijstaan door mr. J. Schutter, advocaat te Almere. Betrokkene is verschenen en heeft zich laten bijstaan door mr. S.G. Volbeda, advocaat te Arnhem.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was leraar op de door de stichting bestuurde openbare scholengemeenschap [naam scholengemeenschap]. Hij gaf laatstelijk les op de [naam locatie] aan leerlingen van 12 tot 14 jaar die zogenoemd leerwegondersteunend onderwijs nodig hebben. Begin september 2007 heeft de systeembeheerder van [naam scholengemeenschap] er bij de rector van de school melding van gemaakt dat op de computer in het klaslokaal van betrokkene regelmatig was ingelogd onder de naam van betrokkene en dat vervolgens pornosites waren bekeken en dat er pornografische afbeeldingen op de printer van de school waren uitgeprint. Blijkens inloggegevens in het dossier vond het bedoelde inloggen op grote schaal ’s avonds en ’s nachts plaats tijdens de zomervakantie van 2007.
1.2. Betrokkene heeft in zijn brief van 24 oktober 2007 aan de rector geschreven dat hij in een gesprek met haar op 12 september 2007 heeft gezegd dat hij “louter gedurende de 7 weken zomervakantie vele pornosites had bekeken, in alle soorten en maten, dus ook kinderporno”. De term kinderporno is zijns inziens een eigen leven gaan leiden.
1.3. Bij besluit van 5 november 2007 is betrokkene vanwege dit internetgebruik met ingang van 15 november 2007 de disciplinaire straf van ontslag opgelegd. Na bezwaar is die straf gehandhaafd bij besluit van 28 maart 2008 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en opdracht gegeven een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. Daartoe heeft zij overwogen dat het (hierboven omschreven) plichtsverzuim weliswaar als ernstig is te kwalificeren, maar niet als zodanig ernstig dat daarop slechts de als ultiem remedium bedoelde straf van onvoorwaardelijk ontslag zou passen. Ten overvloede heeft de rechtbank overwogen dat een voorwaardelijk strafontslag de evenredigheidstoets wel zou hebben kunnen doorstaan.
3. De stichting kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak omdat naar haar opvatting betrokkene door zijn gedrag de reputatie en geloofwaardigheid van de school en haar lerarencorps heeft beschadigd. De school heeft een maatschappelijke verantwoordelijkheid en daarvoor is onder meer noodzakelijk dat leraren zich van die maatschappelijke verantwoordelijkheid bewust zijn en daarnaar handelen. Betrokkene heeft dat niet getoond door zijn zeer ongepaste internetgebruik en ook niet door tijdens de ontslagprocedure geen besef te tonen dat het gedrag niet door de beugel kan. De stichting heeft gesteld dat geen sprake is van een louter privéaangelegenheid. Daarbij heeft zij erop gewezen dat zij genoodzaakt was aangifte te doen van de misdragingen en dat zij de ouders van de leerlingen heeft moeten informeren. Verder moet zij ervan op aankunnen dat haar leraren niet dit onjuiste gedrag vertonen.
4. Betrokkene kan zich niet verenigen met de aangevallen uitspraak omdat zijns inziens van plichtsverzuim in het geheel geen sprake is. Zo heeft hij slechts in vrije tijd en privé, zonder leerlingen of anderen daarbij te betrekken, naar pornosites gekeken en enkele afbeeldingen geprint. De stichting heeft de zaak onnodig in de openbaarheid gebracht. En van een strafbaar feit is, nu geen vervolging heeft plaatsgevonden, geen sprake geweest. Indien wel van plichtsverzuim gesproken zou kunnen worden, is dat niet zodanig ernstig dat daarvoor de straf van voorwaardelijk ontslag gegeven zou kunnen worden.
5. De Raad overweegt als volgt.
5.1. Gelet op de onder 1.1 bedoelde gegevens over het internetgebruik, over het bezoek van pornosites, waaronder een paar met kinderporno en over het maken van printjes van pornoafbeeldingen en gelet op de erkenning door betrokkene van die handelingen - in een klaslokaal op bijzondere tijdstippen in een zomervakantie -, staat voor de Raad vast dat betrokkene zich heeft schuldig gemaakt aan plichtsverzuim. Ook zonder dat daarover een reglement is vastgesteld, kon een leraar als betrokkene ten tijde in geding beseffen dat dit gedrag moet worden gekwalificeerd als het doen van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten. Van een louter privéaangelegenheid is hier geen sprake. De Raad volgt hetgeen de stichting in dit verband heeft aangevoerd.
5.2. Naar het oordeel van de Raad heeft betrokkene als leraar (van het genoemde onderwijstype) een functie waarbij hij zich het hem verweten gedrag niet kan veroorloven, zeker nu ook het bezoek van websites met kinderporno, al was het ‘maar’ een paar keer, aan de orde was. Door zijn handelen heeft betrokkene, zoals de stichting terecht heeft aangevoerd, het aanzien de school als veilige en betrouwbare onderwijsinstelling in ernstige mate aangetast. De door de rechtbank aangebrachte relativering van die ernst die erin gelegen is dat de gedragingen van betrokkene enkel buiten schooltijd in de vakantieperiode hebben plaatsgevonden, volgt de Raad niet. Hij wijst op de repercussies die nu eenmaal het logische gevolg waren van betrokkenes gedragingen. De Raad is dan ook van oordeel dat de stichting op goede gronden het begane plichtsverzuim als zodanig ernstig heeft beschouwd dat onvoorwaardelijk ontslag als reactie hierop niet onevenredig is.
6. De Raad komt daarom tot de conclusie dat het hoger beroep van de stichting doel treft en dat de aangevallen uitspraak waarbij het bestreden besluit niet in stand is gelaten, moet worden vernietigd. Het beroep van betrokkene tegen dat besluit moet ongegrond worden verklaard.
Het hoger beroep van betrokkene slaagt dus niet.
7. Nu de aangevallen uitspraak niet in stand blijft, is aan besluit 1 dat de stichting ter uitvoering van die uitspraak heeft genomen, de rechtsgrond komen te ontvallen. De Raad zal dat besluit daarom vernietigen.
8. De Raad acht geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond;
Vernietigt besluit 1.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en M.C. Bruning en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 september 2010.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.