ECLI:NL:CRVB:2010:BN8401

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2027 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WAO-uitkering met betrekking tot arbeidsongeschiktheid en functiegeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WAO-uitkering van appellant, die sinds 9 april 1990 een uitkering ontvangt. De Centrale Raad van Beroep heeft op 24 september 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. Appellant stelde dat zijn uitkering in het verleden onterecht was verlaagd, omdat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij recht had op een uitkering gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 35-45%, terwijl hij zijn volledige loon ontving. De Raad oordeelt dat deze stelling niet juist is en verwijst naar de gedingstukken, waaronder rapporten van de arbeidsdeskundige en eerdere besluiten van het Uwv, waaruit blijkt dat de uitkering in de relevante periode correct was vastgesteld op 25-35% en later op 35-45% na aanpassing van zijn werkzaamheden.

De Raad overweegt verder dat de functie van vrachtwagenchauffeur, die appellant als te zwaar beschouwt, niet de enige functie is die in aanmerking komt voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid. Zelfs als deze functie zou vervallen, zijn er voldoende andere functies beschikbaar die de schatting van zijn arbeidsongeschiktheid niet zouden beïnvloeden. De Raad concludeert dat de argumenten van appellant in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten bieden die de eerdere beslissing van de rechtbank zouden kunnen ondermijnen.

Uiteindelijk bevestigt de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij de herziening van de uitkering en de terugvordering door het Uwv worden gehandhaafd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2027 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 26 februari 2009, 08/516 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.B.Th. Koekkoek, werkzaam bij CNV Bouw te Drachten, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Koekkoek. Het Uwv was vertegenwoordigd door W. Metus.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontvangt vanaf 9 april 1990 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. In verband met (wisselende) inkomsten uit WSW-arbeid is de hoogte van de uitbetaling van die uitkering diverse keren aangepast.
1.2. Bij besluit van 8 juni 2005 heeft het Uwv besloten die uitkering per 1 april 2004 uit te betalen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
1.3. Bij besluit van eveneens 8 juni 2005 heeft het Uwv die uitkering per 9 augustus 2005 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%.
1.4. Bij besluit van 20 juni 2005 heeft het Uwv van appellant een bedrag van € 2.507,50 teruggevorderd.
1.5. Bij besluit van 25 april 2008 (bestreden besluit), genomen na een eerdere procedure bij de rechtbank, heeft het Uwv de tegen die besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover thans nog van belang - het beroep van appellant tegen dat besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de rechtsgevolgen daarvan in stand gelaten. Daartoe heeft de rechtbank met betrekking tot de periode 1 april 2004 tot en met 8 augustus 2005 overwogen dat niet in geschil is dat appellant vanaf 1 maart 2004 weer volledig werkt in WSW-verband en dat ook het maatmanuurloon en het WSW-uurloon niet in geschil zijn. De rechtbank is van oordeel dat artikel 44 van de WAO niet in de weg staat aan toepassing met terugwerkende kracht. Er is geen sprake van strijd met de rechtszekerheid omdat appellant wist, dan wel redelijkerwijs geacht kon worden te weten - met name gelet op zijn uitkeringsverleden - dat de inkomsten uit arbeid van invloed konden zijn op het recht op of de hoogte van de arbeidsongeschiktheidsuitkering. De rechtbank ziet geen redenen waarom van terugvordering zou moeten worden afgezien. Aangaande de herziening van de uitkering per 9 augustus 2005 heeft de rechtbank vastgesteld dat van de zijde van appellant geen objectief medisch onderbouwde informatie is overgelegd op grond waarvan de juistheid van de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) in twijfel zou moeten worden getrokken. Ook anderszins is de rechtbank niet gebleken dat in de FML de bij appellant bestaande beperkingen niet juist zouden zijn weergegeven. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn geschikt te achten voor appellant.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat ten onrechte de uitkering met terugwerkende kracht wordt verlaagd wegens inkomsten uit arbeid. Het had hem niet duidelijk kunnen zijn dat hij teveel uitkering kreeg. De functie chauffeur kan niet geduid worden omdat die te zwaar is gezien zijn beperkingen. Bovendien moet in die functie soms meer dan 45 uur per week gewerkt worden.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daar het volgende aan toe. Het Uwv is verplicht tot toepassing van artikel 44 van de WAO over te gaan in de in dat artikel genoemde gevallen. De Raad ziet geen redenen om daar in dit geval anders over te oordelen. De stelling van appellant dat in het verleden zijn uitkering werd uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%, terwijl hij zijn volledige loon ontving, is niet juist. Uit de gedingstukken (met name het rapport van de arbeidsdeskundige van 6 december 2002 en het besluit van 12 december 2002) blijkt dat de uitkering van appellant in de periode van 6 november 2000 tot en met 7 mei 2001 is uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25-35%. Vanaf 8 mei 2001 is appellant met een loonwaarde van 80% gaan werken en is de uitkering uitbetaald naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%.
4.3. Met betrekking tot de stelling van appellant dat de functie van vrachtwagenchauffeur niet kan worden geduid, overweegt de Raad dat - als deze functie zou komen te vervallen - voldoende functies overblijven om de schatting op te baseren zonder dat de mate van arbeidsongeschiktheid verandert. Ook deze stelling leidt dus niet tot een ander oordeel omtrent de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant.
5. Het hoger beroep slaagt niet.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter en R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M. Mostert.
TM