ECLI:NL:CRVB:2010:BN8396

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6518 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake terugvordering WAJONG-uitkering en boete wegens schending inlichtingenverplichting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin de rechtbank het beroep tegen besluiten van het Uwv ongegrond verklaarde. Appellante ontving een WAJONG-uitkering en had bezwaar gemaakt tegen besluiten van het Uwv tot verrekening van haar arbeidsinkomsten en het opleggen van een boete wegens schending van haar inlichtingenplicht. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de inkomsten van appellante terecht zijn aangemerkt als arbeidsinkomsten en dat er geen dringende redenen zijn om van terugvordering af te zien. De opgelegde boete wordt als evenredig beschouwd. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en wijst het hoger beroep van appellante af. De Raad stelt vast dat appellante haar inlichtingenplicht heeft geschonden door het Uwv niet tijdig te informeren over haar werkzaamheden en de bijbehorende inkomsten. De Raad concludeert dat de boete die is opgelegd door het Uwv in overeenstemming is met de wetgeving en de omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

09/6518 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 12 november 2009, 09/722 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante stelde mr. P.H.M. Essink, advocaat te Nijmegen, hoger beroep in.
Het Uwv voerde verweer.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 13 augustus 2010. Mr. Essink stond daar appellante bij en namens het Uwv verscheen G.M.R. Diebels.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontvangt een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (WAJONG), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100% met een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW). Op 2 oktober 2008 nam het Uwv drie besluiten, namelijk tot verrekening van de inkomsten uit arbeid over 2006 en 2007, verlaging van de toeslag over 2006 en 2007, en terugvordering van over die jaren onverschuldigd te veel betaalde WAJONG-uitkering (€ 13.586,37) en toeslag (€ 2.089,30). Hiertegen maakte appellante bezwaar.
1.2. Appellante maakte ook bezwaar tegen het besluit van het Uwv van 3 december 2008 om haar een boete op te leggen van € 819,50 wegens schending van haar inlichtingenplicht. Deze boete is gerelateerd aan het benadelingsbedrag. Het Uwv halveerde het bedrag van de boete (normaal 10% van het benadelingsbedrag), omdat appellante achteraf alsnog haar arbeidsverdiensten aan het Uwv meldde.
1.3. Het Uwv verklaarde de bezwaren ongegrond en handhaafde de primaire besluiten.
2. De rechtbank verklaarde het tegen de besluiten op bezwaar gerichte beroep van appellante ongegrond.
3.1. De Raad gaat uit van de volgende feiten.
3.2. Vanaf 2003 werkt appellante als [naam functie] voor [naam uitgeverij]. In juli 2005 sloot zij met [naam uitgeverij] een overeenkomst van opdracht. Zij lichtte het Uwv in augustus 2006 hierover in.
3.3. In de loop van 2005 zijn bij [naam uitgeverij] facturen ingediend voor de door appellante verrichte werkzaamheden. [naam uitgeverij] betaalde deze facturen op rekening van de huisbaas van appellante.
3.4. [naam uitgeverij] betaalde een op 30 november 2006 voor het werk van appellante uitgeschreven factuur ad € 9.750,00 na afdracht van loonheffing door storting op de derdenrekening van mr. Essink. Vanaf 1 januari 2007 betaalt [naam uitgeverij] aan appellante voor haar werk € 150,00 per week. Het netto equivalent van die bedragen wordt door [naam uitgeverij] (eveneens) op de derdenrekening van mr. Essink gestort.
3.5. Met zijn besluit van 13 augustus 2007 verrekende het Uwv arbeidsinkomsten van appellante over 2005 en 2006 met haar WAJONG-uitkering en betaalde het deze uitkering alsof appellante 25 tot 35% arbeidsongeschikt was. In deze anticumulatie is de factuur van 30 november 2006 niet betrokken. Dit besluit staat rechtens onherroepelijk vast. Dat geldt ook voor het besluit van het Uwv van 13 augustus 2007 tot verlaging van de toeslag aan appellante over (voor zover van belang) 2006. Appellante verzocht het Uwv om terug te komen van de besluiten van 13 augustus 2007, maar op dat verzoek is nog niet beslist.
3.6. De in 3.4 vermelde aanvullende betaling over 2006 was voor het Uwv aanleiding tot verdere verrekening van de arbeidsinkomsten en verdere verlaging van de toeslag over dat jaar.
4.1. In hoger beroep herhaalt appellante haar stelling dat haar huisbaas eigenmachtig en zonder haar medeweten in de loop van 2005 declaraties indiende voor haar werkzaamheden bij [naam uitgeverij] en (aan hem zelf) liet uitbetalen. Deze betalingen kunnen daarom in haar visie niet (volledig) als haar arbeidsinkomsten worden beschouwd.
4.2. Appellante betwist dat zij haar inlichtingenplicht verzaakte, zodat het Uwv niet bevoegd is een boete op te leggen. Voorts handhaaft zij haar standpunt dat de opgelegde boete niet in overeenstemming is met de zwaarte van de overtreding en dat geen afweging is gemaakt van alle feiten en omstandigheden (in het bijzonder de rol die zij haar huisbaas en [naam uitgeverij] toedicht, appellante zou – in de woorden van haar gemachtigde – door beide zijn “beet genomen”).
4.3. Appellante acht het voor de beoordeling van het hoger beroep van wezenlijk belang dat het Uwv op haar verzoek tot herziening van de besluiten van 13 augustus 2007 beslist. Dit alles maakt volgens appellante ook dat sprake is van dringende redenen om van de terugvordering af te zien.
5.1. De Raad overweegt het volgende.
5.2.1. Met de besluiten van 2 oktober 2008 herzag het Uwv, voor zover zij zien op 2006, de besluiten van 13 augustus 2007 ten nadele van appellante.
5.2.2. Over 2006 gaat het daarbij om de betaling van € 9.750,00, deels als afdracht aan de fiscus en voor het restant als storting op de derdenrekening van mr. Essink. Daarmee is het volledige bedrag aan appellante betaald. Tussen partijen is niet in geschil dat deze betaling ziet op de door appellante voor [naam uitgeverij] verrichte werkzaamheden. Het Uwv heeft zodoende dit bedrag terecht aangemerkt als arbeidsinkomsten, die in de anticumulatie en bij de berekening van de toeslag dienen te worden betrokken. Dat geldt evenzeer voor de betalingen voor de door appellante in 2007 voor [naam uitgeverij] verrichte werkzaamheden.
5.2.3. Het betoog van appellante over de betalingen door [naam uitgeverij] van de door haar huisbaas opgestelde en bij [naam uitgeverij] ingediende facturen is, wat daarvan ook overigens zij, daarbij van geen betekenis.
5.3. Het verzoek om terug te komen van de besluiten van 13 augustus 2007 is in dit geding evenmin van belang.
5.4. In de omstandigheden van dit geval ziet de Raad voorts geen dringende reden voor het Uwv om geheel of ten dele van de terugvordering van de onverschuldigde betaalde WAJONG-uitkering of toeslag af te zien.
5.5.1. Met betrekking tot de boete meer in het algemeen overweegt de Raad als volgt.
5.5.2. Artikel 12 van de TW en artikel 62, eerste lid, van de WAJONG verplichten de werknemer feiten en omstandigheden te melden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht, de hoogte en/of de duur van de uitkering.
5.5.3. Artikel 14a van de TW en artikel 40, van de WAJONG bepalen, voor zover hier van belang, dat het Uwv degene die aanspraak maakt op een toeslag respectievelijk een WAJONG-uitkering, een boete oplegt van ten hoogste € 2.269,--, indien hij deze inlichtingenverplichting niet of niet behoorlijk is nagekomen. Het Uwv stemt de hoogte van de boete af op de ernst van de gedraging, de mate waarin degene die aanspraak maakt op de toeslag dan wel de WAJONG-uitkering de gedraging verweten kan worden en de omstandigheden waarin hij verkeert. Van het opleggen van een boete ziet het Uwv in elk geval af, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het Uwv van het opleggen van een boete afzien.
5.5.4. Het Boetebesluit sociale zekerheidswetten (hierna: Boetebesluit) bevat nadere regels voor de boeteoplegging. De artikelen 2, eerste lid, en 3, eerste lid, van het Boetebesluit bepalen dat de boete 10% van het benadelingsbedrag (met een minimum van € 52,-) bedraagt. Dat bedrag wordt verhoogd of verlaagd als de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging verweten kan worden of de omstandigheden waarin hij verkeert daartoe aanleiding geven.
5.5.5. Bij verhoging of verlaging van de boete hanteert het Uwv de Beleidsregel boete werknemer (hierna: Beleidsregel). Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid, wordt op grond van artikel 6 van de Beleidsregel het basis boetebedrag verlaagd met 50%. Daarvan is onder meer sprake indien de belanghebbende de inlichtingenverplichting heeft overtreden, maar alsnog uit eigen beweging de juiste informatie verstrekt voordat het Uwv de overtreding constateert. Hoewel de toelichting op de Beleidsregel onderkent dat gradaties in verwijtbaarheid zijn te onderscheiden, is uit een oogpunt van uitvoerbaarheid en ter voorkoming van rechtsongelijkheid voor die gevallen waarin een verhoogde dan wel een verminderde verwijtbaarheid aan de orde is, gekozen voor één standaardverlaging met 50%.
5.5.6. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 27 mei 2010, LJN BM5914, tot uitdrukking bracht, moet het Uwv - zoals thans ook is vastgelegd in artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) - de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet zo nodig rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Het Uwv kan omwille van de rechtseenheid en de rechtszekerheid beleid vaststellen en toepassen inzake het al dan niet opleggen van een boete en het bepalen van de hoogte daarvan. Ook indien het beleid als zodanig door de rechter niet onredelijk is bevonden, dient het Uwv bij de toepassing daarvan in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete. Indien dat niet het geval is, dient het Uwv de boete in aanvulling op of in afwijking van het beleid vast te stellen op een bedrag dat passend en geboden is. De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van het Uwv met betrekking tot de boete voldoet aan deze eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
5.6.1. Met betrekking tot de vraag of het Uwv in dit geval bevoegd was tot het opleggen van een boete overweegt de Raad als volgt.
5.6.2. Appellante verrichtte sinds 2003 voor [naam uitgeverij] werkzaamheden. In juli 2005 sloot zij met [naam uitgeverij] een overeenkomst tot opdracht. Over deze werkzaamheden en deze overeenkomst lichtte zij het Uwv pas in augustus 2006 in. [naam uitgeverij] meldde dat appellante vanaf 3 januari 2005 als freelancer voor haar werkte en een betaling had ontvangen van € 11.850,00. Dat was voor het Uwv aanleiding om bij appellante verder navraag te doen. Appellante bevestigde op 7 september 2006 dat zij voor [naam uitgeverij] als [naam functie] werkte en gaf aan daarvoor tot dan geen betaling te hebben ontvangen en om die reden te hebben aangenomen dat sprake was van een hobby, die zij aan het Uwv niet hoefde te melden. Het Uwv schortte vervolgens de betaling van haar toeslag op.
5.6.3. Met een brief van 28 november 2006 drong appellante bij het Uwv aan op de hervatting van de betaling van haar toeslag. Zij gaf daarbij aan dat zij geen arbeidsinkomsten heeft, maar dat mr. Essink tracht bij [naam uitgeverij] en haar huisbaas voor haar werk als [naam functie] een beloning te bereiken. Met zijn brief van 6 december 2006 antwoordt het Uwv dat het de betaling van de toeslag zal hervatten en dat appellante het Uwv binnen zeven dagen moet informeren als zij (alsnog) betaald krijgt voor haar werkzaamheden.
5.6.4. Het Uwv deed bij [naam uitgeverij] navraag naar de verdiensten van appellante. Toen bleek dat [naam uitgeverij] betaalde op de bankrekening van de huisbaas van appellante. Inmiddels had appellante zich gewend tot mr. Essink, die met [naam uitgeverij] onderhandelde over wijziging van de in 2005 met appellante gesloten overeenkomst. Die onderhandelingen resulteerden in een aanvullende overeenkomst van 15 oktober 2007.
5.6.5. De factuur van 30 november 2006 is door [naam uitgeverij] op 20 december 2006 op de derdenrekening van mr. Essink betaald. Op 18 april 2007 en op 31 oktober 2007 volgden aanvullende betalingen voor de in 2007 door appellante verrichte werkzaamheden. Eerst op 14 januari 2008 gaf appellante over die betalingen volledige opening van zaken.
5.6.6. Door de in 5.6.5 genoemde facturen en stortingen niet onverwijld aan het Uwv te melden schond appellante haar inlichtingenplicht en haar treft daarvan objectief en subjectief een verwijt. De door appellante gestelde omstandigheden vormen geen dringende reden om van het opleggen van een boete af te zien. Dit betekent dat het Uwv gehouden was aan appellante een boete op te leggen.
5.7. Dat appellante naliet het Uwv tijdig te informeren over haar werkzaamheden voor [naam uitgeverij], levert op zichzelf een ernstige overtreding op, aangezien dat gegeven van wezenlijk belang was voor de hoogte van haar WAJONG-uitkering en de toeslag.
5.8.1. Appellante stelt dat zij er geen weet van had dat haar huisbaas facturen uitschreef en inde voor de door haar verrichte werkzaamheden. De Raad stelt vast dat de betalingen aan de huisbaas van appellante niet van invloed zijn geweest op de hoogte van het boetebedrag. Het benadelingsbedrag is immers berekend op basis van de factuur van 30 november 2006 en de arbeidsinkomsten over 2007.
5.8.2. Het benadelingsbedrag als bedoeld in artikel 1, onderdeel s, van het Boetebesluit is het bedrag dat tengevolge van het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting aan de belanghebbende ten onrechte werd betaald. Artikel 3 van de Beleidsregel bepaalt dat de benadelingsbedragen worden samengeteld indien de inlichtingenverplichting gelijktijdig met betrekking tot de WAJONG en de TW is overtreden.
5.9. Al met al is de Raad van oordeel dat de opgelegde boete evenredig is.
6. Het hoger beroep slaagt niet. De Raad zal de aangevallen uitspraak dan ook bevestigen.
7. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.J.H. Doornewaard als voorzitter, R.C. Stam en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M. Mostert als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
(get.) G.J.H. Doornewaard.
(get.) M. Mostert.
NW