[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 10 juli 2009, 08/1299 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College).
Datum uitspraak: 7 september 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juli 2010. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. A.A. Brouwer, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluiten van 17 maart 2006 en 12 juni 2006 heeft het College aan appellant bijzondere bijstand voor de kosten van griffierecht toegekend tot bedragen van € 55,-- respectievelijk € 105,--. Op 28 december 2006 heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) ter uitvoering van twee uitspraken van de Raad van 19 april 2006 respectievelijk 13 juni 2006 aan appellant de door hem betaalde griffierechten vergoed.
1.2. Bij na bezwaar genomen besluit van 27 maart 2008 heeft het College met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten tweede, van de Wet werk en bijstand (WWB) de verleende bijzondere bijstand teruggevorderd. Daartoe is onder andere overwogen dat appellant bijzondere bijstand voor griffierechten is verleend, terwijl hij naderhand een vergoeding voor die griffierechten van het UWV heeft ontvangen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 27 maart 2008 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB bepaalt dat het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend kosten van bijstand kan terugvorderen, voor zover de bijstand anderszins onverschuldigd is betaald, waaronder begrepen dat:
1e. de belanghebbende naderhand met betrekking tot de periode waarover bijstand is verleend, over in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in paragraaf 3.4 beschikt of kan beschikken;
2e. bijstand is verleend met een bepaalde bestemming en naderhand door de belanghebbende vergoedingen of tegemoetkomingen worden ontvangen met het oog op die bestemming.
4.2. Anders dan de rechtbank en met het College is de Raad van oordeel dat bij de toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten tweede, van de WWB geen plaats is voor een voorafgaand herzienings- of intrekkingsbesluit, omdat geen sprake is geweest van ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat appellant voor de griffierechten waarvoor hem bijzondere bijstand was verleend, naderhand een vergoeding van het UWV heeft ontvangen, met als gevolg dat het College bevoegd is die bijzonder bijstand met toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, ten tweede, van de WWB van appellant terug te vorderen.
4.3. Appellant heeft gesteld dat sprake is van dringende redenen op grond waarvan het College van terugvordering had moeten afzien. Hij heeft in dit verband betoogd dat het UWV niet aanstonds tot vergoeding van de griffierechten is overgegaan en dat hij en niet het College zich heeft ingespannen om het UWV te bewegen tot vergoeding van de onderhavige kosten van griffierecht. Hetgeen appellant heeft aangevoerd vormt geen dringende reden als bedoeld in artikel 6.1 van de door het College gehanteerde Beleidsregels WWB of een bijzondere omstandigheid die het College aanleiding had moeten geven om met overeenkomstige toepassing van artikel 4:84 (slot) van de Algemene wet bestuursrecht van het beleid af te wijken.
4.4. Gelet op het voorgaande komt de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.M.A. van der Kolk-Severijns als voorzitter en H.J. de Mooij en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R.L.G. Boot als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 september 2010.
(get.) J.M.A. van der Kolk-Severijns.