ECLI:NL:CRVB:2010:BN7787

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5958 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van de WAO-uitkering van een directeur-grootaandeelhouder met betrekking tot de vaststelling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de herziening van de WAO-uitkering van een directeur-grootaandeelhouder (dga). De zaak betreft de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van de betrokkene per 1 april 2006. De Raad heeft geoordeeld dat de rechtbank Breda ten onrechte heeft vastgesteld dat bij de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid geen rekening is gehouden met het niet uitbetaalde vakantiegeld. De Raad heeft vastgesteld dat de dga in dienst is getreden van een B.V. en dat de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid niet enkel op basis van de inkomsten van één of twee maanden mag plaatsvinden, maar dat aansluiting moet worden gezocht bij het feitelijk over een langere periode verdiende loon, zoals blijkt uit de door de belastingdienst vastgestelde inkomsten.

De Raad heeft de fiscale gegevens van de betrokkene in overweging genomen en geconcludeerd dat, ongeacht of het vakantiegeld in de maanden april en mei 2006 is genoten, de totale inkomsten na 1 april 2006 geen indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 45-55% rechtvaardigen. De uitspraak van de rechtbank is vernietigd en het beroep van de betrokkene is ongegrond verklaard. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de beslissing hebben genomen in aanwezigheid van de griffier. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 september 2010.

Uitspraak

09/5958 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 16 september 2009, 08/2555 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 17 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2010. Appellant was vertegenwoordigd door J.B. Snoek. Betrokkene is niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld over het door betrokkene ingediende beroep tegen het besluit op bezwaar van appellant van 17 april 2008. Bij dit besluit heeft appellant beslist over uitbetalingen aan betrokkene en terugvorderingen van betrokkene in verband met zijn rechten op een WAO-uitkering.
Bij dit besluit heeft appellant voorts de WAO-uitkering van betrokkene per 1 april 2006 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
1.2. De rechtbank heeft geoordeeld dat appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 1 april 2006 niet juist heeft vastgesteld, omdat bij de vaststelling van de inkomsten van betrokkene over de maanden april en mei 2006 appellant er ten onrechte geen rekening mee heeft gehouden dat aan betrokkene over die maanden geen vakantiegeld is uitgekeerd en dat indien hiermee rekening wordt gehouden betrokkene over de maanden april en mei 2006 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
De rechtbank is voorts tot het oordeel gekomen dat de overige beroepsgronden van betrokkene geen doel treffen.
De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak – voor zover hier van belang – het beroep van betrokkene gegrond verklaard, het besluit van 17 april 2008 vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op bezwaar dient te nemen.
2.1. Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak voor zover daarbij is geoordeeld dat bij de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene per 1 april 2006 geen rekening is gehouden met de omstandigheid dat aan betrokkene over die maanden geen vakantiegeld is uitgekeerd en dat betrokkene over de maanden april en mei 2006 recht heeft op een WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.2. Appellant heeft in zijn hoger beroepschrift, zoals nader verduidelijkt ter zitting, aangevoerd dat betrokkene per 1 april 2006 – als directeur/ groot aandeelhouder (dga) – in dienst is getreden van [naam B.V.]. Naar de opvatting van appellant is de rechtbank ten onrechte tot het oordeel gekomen dat de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de maanden april en mei 2006 dient te geschieden op basis van de in die maanden feitelijk verkregen inkomsten. Appellant is van opvatting dat uitgaande van de totale feitelijke verdiensten van betrokkene sedert 1 april 2006 indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45% is aangewezen.
2.3. Betrokkene heeft berust in de aangevallen uitspraak en heeft geen verweerschrift ingediend.
3.1. Het hoger beroep van appellant slaagt en de Raad overweegt daartoe als volgt.
De vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid van een dga dient niet plaats te vinden op basis van de door hem in een periode van één of twee maanden verkregen inkomsten.
Naar vaste rechtspraak van de Raad, zoals die onder meer volgt uit de uitspraken van 19 december 2003, LJN AO4236, en 28 september 2005, LJN AU3922, dient voor de vaststelling van het inkomen van een dga aansluiting te worden gezocht bij het feitelijk over een langere periode verdiende loon, zoals dit – onder meer – kan blijken uit de door de belastingdienst vastgestelde inkomsten.
3.2. Zowel in de situatie dat wordt uitgegaan van de fiscale gegevens ter zake van de inkomsten die betrokkene heeft verkregen met zijn werkzaamheden als dga (een bedrag van € 24.167,-), als in de situatie dat wordt uitgegaan van het totaal van het in 2006 door betrokkene gestelde bedrag dat hij als loon heeft verkregen (twee maal een maandloon zonder en zeven maal een maandloon met vakantietoeslag) leidt dit, gelet op het voor betrokkene geldende maatmanloon, per 1 april 2006 tot een indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 35 tot 45%. De vraag of de vakantie-uitkering in de maanden april en mei 2006 ook feitelijk is genoten, behoeft niet te worden beantwoord. Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de vakantie-uitkering in de maanden april en mei 2006 buiten beschouwing moet blijven, dan nog is gelet op de totale inkomsten na 1 april 2006 geen indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55% aangewezen.
3.3. Gelet op hetgeen is overwogen in 3.1 en 3.2 dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd en mede gelet op hetgeen is overwogen in 1.2 en 2.3 dient het beroep alsnog ongegrond te worden verklaard.
3.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 september 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) D.E.P.M. Bary.
EK