ECLI:NL:CRVB:2010:BN7676

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1128 WAO + 1129 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en weigering heropening WAO-uitkering na deskundigenonderzoek

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante en de weigering om deze uitkering te heropenen. Appellante, geboren in 1975, was werkzaam in Sittard en moest op 30 maart 2003 haar werkzaamheden staken vanwege nek- en schouderklachten. Haar uitkering werd op 28 maart 2004 toegekend, met een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Op 13 december 2006 trok het Uwv haar uitkering in, met de stelling dat appellante met inachtneming van haar beperkingen in staat was om in andere functies haar maatmaninkomen te verdienen. Dit besluit werd na bezwaar gehandhaafd.

De voorzieningenrechter verklaarde het beroep van appellante tegen de besluiten van het Uwv ongegrond. Appellante ging in hoger beroep, waarbij haar gemachtigde, mr. D. Grégoire, een groot aantal medische stukken overlegde. De Centrale Raad van Beroep besloot een neuropsychiater, D.H.J. Boeykens, in te schakelen voor een deskundigenonderzoek. De deskundige concludeerde dat appellante op de relevante data meer beperkingen had dan het Uwv had vastgesteld in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML).

De Raad oordeelde dat de besluitvorming van het Uwv op een onjuiste grondslag berustte en vernietigde de besluiten van het Uwv, evenals de aangevallen uitspraak. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 966,- bedroegen. De Raad bepaalde dat het Uwv nieuwe besluiten op bezwaar moest nemen, rekening houdend met deze uitspraak. De uitspraak werd openbaar gedaan op 17 september 2010.

Uitspraak

08/1128 + 1129 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], België (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2008, 07/4847, 07/2268 en 07/3884 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. Grégoire, advocaat te Sittard, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van appellante heeft nadere stukken ingezonden. Partijen hebben herhaalde malen op elkaars standpunt gereageerd en nadere stukken aan de Raad doen toekomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2010. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.J.J.M. van Eijk.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen teneinde een deskundige te benoemen voor het instellen van een onderzoek.
De Raad heeft de neuropsychiater D.H.J. Boeykens als deskundige benoemd. Deze deskundige heeft op 31 maart 2010 schriftelijk verslag uitgebracht. Het Uwv heeft een reactie van de bezwaarverzekeringsarts M.E.J. van Hooff op het rapport van de deskundige ingezonden, waarop de deskundige desgevraagd heeft gereageerd.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante, geboren op [in] 1975, was werkzaam als [naam functie] in Sittard toen zij op 30 maart 2003 haar werkzaamheden in verband met nek- en schouderklachten moest staken. Aan haar is met ingang van 28 maart 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 13 december 2006 heeft het Uwv de uitkering van appellante met ingang van 18 februari 2007 ingetrokken. Dit besluit berustte op een beoordeling volgens welke voor appellante op die datum weliswaar beperkingen voor het verrichten van arbeid golden op grond waarvan zij niet meer in staat was haar eigen werk te verrichten, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen in staat was in andere functies haar maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 11 mei 2007 (hierna: besluit 1) heeft het Uwv zijn besluit van 13 december 2006 na bezwaar gehandhaafd.
1.3. Op 10 mei 2007 heeft de gemachtigde van appellante het Uwv verzocht appellantes uitkering ingevolge de WAO te heropenen. Daarbij is aangegeven dat appellante op 8 mei 2007 in het ziekenhuis was opgenomen. Na advisering door een verzekeringsarts, die zich op het standpunt stelde dat het arbeidsvermogen van appellante ongewijzigd was ten opzichte van de eerdere beoordeling, heeft het Uwv bij besluit van 24 juli 2007 geweigerd de uitkering van appellante te heropenen. Daarbij is overwogen dat haar arbeidsongeschiktheid op 8 mei 2007 weliswaar was toegenomen, maar dat na de wachttijd van vier weken op 4 juni 2007 geen sprake meer was van een toename van de arbeidsongeschiktheid. Bij besluit van
24 september 2007 (hierna: besluit 2) heeft het Uwv zijn besluit van 24 juli 2007 na bezwaar gehandhaafd.
2. De voorzieningenrechter heeft bij de aangevallen uitspraak appellantes beroep tegen de besluiten 1 en 2 ongegrond verklaard.
3.1. In beroep en in hoger beroep heeft de gemachtigde van appellante een groot aantal brieven van appellantes behandelend neuroloog, alsmede andere gegevens omtrent haar situatie overgelegd. De Raad heeft hierin aanleiding gezien de neuropsychiater Boeykens te verzoeken advies uit te brengen. Hieraan heeft hij met zijn rapport van 31 maart 2010 voldaan. Het Uwv heeft een reactie van de bezwaarverzekeringsarts Van Hooff ingezonden. Desgevraagd heeft de deskundige Boeykens daarop gereageerd.
3.2. Volgens zijn vaste jurisprudentie volgt de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. Naar aanleiding van de reactie van de bezwaarverzekeringsarts Van Hooff heeft de deskundige gemotiveerd aangegeven bij zijn eerder gegeven oordeel te blijven.
3.3. Gezien de conclusie van de deskundige Boeykens moet de Raad vaststellen dat voor appellante op de data in geding meer beperkingen voor het verrichten van arbeid golden dan door het Uwv in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) zijn vastgelegd. De besluitvorming ten aanzien van appellantes aanspraken op die data berust dan ook op een onjuiste grondslag. De besluiten 1 en 2 moeten derhalve worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak, voor zover daarbij die besluiten in stand zijn gelaten.
4. De Raad ziet aanleiding om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover daarbij de beroepen ongegrond zijn verklaard;
Verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de besluiten 1 en 2;
Bepaalt dat het Uwv nieuwe besluiten op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 184,-, vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H.J. Simon en H.J. de Mooij als leden, in tegenwoordigheid van T. Hemelrijk-van den Oudenalder als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
17 september 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) T. Hemelrijk-van den Oudenalder.
GdJ