ECLI:NL:CRVB:2010:BN7344

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6134 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering wegens niet-beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt

In deze zaak gaat het om de weigering van een WW-uitkering aan appellante, die door het Uwv is afgewezen op basis van haar beschikbaarheid voor de arbeidsmarkt. Appellante had op haar aanvraagformulier aangegeven niet beschikbaar te zijn voor werk omdat zij ziek was. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en in hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij wel beschikbaar was voor arbeid. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante niet als werkloos kon worden aangemerkt. De Raad benadrukte dat het aan appellante was om aannemelijk te maken dat haar verklaringen op het aanvraagformulier niet klopten, wat zij niet had gedaan. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. De uitspraak werd gedaan op 8 september 2010.

Uitspraak

09/6134 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 oktober 2009, 08/1670 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. D. van der Wal, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2010. Appellante noch haar gemachtigde is verschenen. Het Uwv heeft zich met voorafgaande kennisgeving niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is bij besluit van 24 september 2007 met ingang van diezelfde datum hersteld verklaard voor haar arbeid als verkoopster in het kader van de Ziektewet. Op 16 oktober 2007 heeft appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd. Bij besluit van 13 december 2007 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat haar geen WW-uitkering wordt toegekend omdat zij niet voldoet aan de voorwaarde beschikbaar te zijn om arbeid te aanvaarden. Bij besluit van 13 mei 2008 (hierna: bestreden besluit) is het bezwaar van appellante tegen het besluit van
13 december 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is ondubbelzinnig komen vast te staan dat appellante door haar houding en gedrag duidelijk en eenduidig heeft doen blijken dat zij zich niet voor arbeid op de arbeidsmarkt beschikbaar stelt, noch wil stellen. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat appellante op het aanvraagformulier voor een WW-uitkering heeft ingevuld dat zij niet direct beschikbaar is voor werk “omdat ik ziek ben”. Voorts heeft appellante op dit formulier vermeld dat zij niet heeft gesolliciteerd voor de vermoedelijke eerste werkloosheidsdag omdat ze zolang ze ziek is, niet weet wanneer ze beschikbaar is. Gelet op deze omstandigheden heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank terecht het standpunt ingenomen dat appellante niet werkloos is in de zin van artikel 16, eerste lid, van de WW en op die grond geen recht heeft op een WW-uitkering.
3. In hoger beroep heeft de gemachtigde van appellant de in eerdere fasen van de procedure naar voren gebrachte gronden in essentie herhaald. Deze komen erop neer dat appellante van mening is dat haar stelling dat zij wel beschikbaar is voor arbeid als maatgevend moet worden beschouwd. Het Uwv heeft ten onrechte de bewijslast bij appellante gelegd om aan te tonen dat zij wel beschikbaar is om arbeid te aanvaarden. Wat betreft de verklaringen van appellante op het aanvraagformulier is in hoger beroep nog opgemerkt dat zij daadwerkelijk ziek was op het moment van de aanvraag. Appellante is wel degelijk beschikbaar voor het verrichten van arbeid op de arbeidsmarkt.
4.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.2. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het Uwv appellante op goede gronden niet als werkloos heeft aangemerkt. De Raad stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan haar oordeel ten grondslag heeft gelegd. Ook de Raad is tot het oordeel gekomen dat op grond van de voorhanden zijnde gegevens appellante door houding en gedrag duidelijk en eenduidig heeft doen blijken dat zij zich niet beschikbaar stelt voor de arbeidsmarkt. De Raad voegt daar nog aan toe dat het Uwv voor de beoordeling van de beschikbaarstelling in beginsel mag afgaan op de opgave van appellante op het aanvraagformulier. Het is aan appellante zelf om aannemelijk te maken dat de door haar verstrekte gegevens geen goed beeld van de werkelijkheid geven, bijvoorbeeld door het overleggen van bewijzen van door haar verrichte sollicitaties. Appellante heeft op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt dat zij, in weerwil van haar verklaringen op het aanvraagformulier, beschikbaar was voor de arbeidsmarkt.
4.3. Het voorgaande leidt ertoe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en T. Hoogenboom en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) T.J. van der Torn.
EV