ECLI:NL:CRVB:2010:BN7164

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 september 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5181 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herleving WW-uitkering wegens verblijf buiten Nederland

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 september 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die zijn WW-uitkering wilde laten herleven. Appellant, die sinds 1999 met zijn gezin in de Filippijnen woonde, had verzocht om herleving van zijn WW-uitkering per 31 december 2008. De voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, omdat hij ten tijde van de aanvraag niet in Nederland woonachtig was. De Raad oordeelde dat het Uwv terecht de aanvraag had afgewezen, omdat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het ontvangen van een WW-uitkering, gezien zijn langdurige verblijf buiten Nederland.

De Raad overwoog dat het centrum van de maatschappelijke activiteiten van appellant zich niet in Nederland bevond, aangezien hij en zijn gezin sinds 1999 in de Filippijnen woonden. Appellant had in totaal slechts ongeveer 15 maanden in Nederland verbleven sinds zijn vertrek. De Raad kon geen doorslaggevende betekenis toekennen aan het feit dat het Uwv in het verleden de WW-uitkering van appellant had herleefd bij zijn terugkeer naar Nederland. De Raad benadrukte dat het Uwv niet verplicht was om een onjuiste wetsinterpretatie voort te zetten.

De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter, en de leden J. Riphagen en B.M. van Dun. De griffier was D.E.P.M. Bary. De beslissing werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

09/5181 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats], Filippijnen, (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam van 4 augustus 2009, 09/1933 en 09/3103 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 september 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 augustus 2010. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Nederveen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant ontving vanaf 22 november 2001 met onderbrekingen een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Laatstelijk ontving hij een WW-uitkering van 29 september 2008 tot 30 oktober 2008. Appellant heeft het Uwv verzocht om zijn recht op WW-uitkering met ingang van 31 december 2008 te laten herleven.
1.2. Bij besluit van 20 januari 2009 heeft het Uwv dit verzoek afgewezen.
Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is door het Uwv bij besluit van 24 april 2009 (hierna: bestreden besluit) ongegrond verklaard. Naar de mening van het Uwv woonde appellant op 31 december 2008 niet in Nederland, maar verbleef hij op dat moment op de Filippijnen, anders dan wegens vakantie.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank, voor zover hier van belang, het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe is het volgende overwogen, waarbij appellant als verzoeker is aangeduid:
”Gelet op het verhandelde in de gedingstukken woonde verzoeker ten tijde hier van belang niet in Nederland. Naar het oordeel van de rechter bevond het centrum van verzoekers maatschappelijke activiteiten zich ten tijde hier van belang niet in Nederland. De rechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoeker zichzelf en zijn gezin op 4 november 1999 uit de GBA heeft uitgeschreven en met zijn gezin naar de Filippijnen is vertrokken. Niet is in geschil dat het gezin van verzoeker sindsdien op de Filippijnen verblijft en dat verzoeker – in ieder geval – sinds 25 november 2001 in totaal slechts ongeveer 15 maanden in Nederland en de rest van de tijd op de Filippijnen bij zijn gezin heeft verbleven. Voorts is gesteld noch gebleken dat verzoeker ten tijde hier van belang wederom in de GBA in Nederland stond ingeschreven. Uit de gedingstukken blijkt verder dat verzoeker geen eigen woning heeft in Nederland. Voorts is, afgezien van de WW-uitkering van verzoeker die hij in het verleden ontving in verband met zijn verblijf in Nederland en het ontvangen van kinderbijslag, niet gebleken van enige economische binding met Nederland. De omstandigheid dat verzoeker niet de intentie heeft gehad om niet meer in Nederland te wonen doet aan het vorenstaande niet af”.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt gehandhaafd dat hij ten tijde hier van belang wel in Nederland woonachtig was en dat zijn recht op WW-uitkering met ingang van 31 december 2008 is herleefd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad dient in dit geding de vraag te beantwoorden of de rechtbank kan worden gevolgd in haar oordeel dat het Uwv de aanvraag van appellant om herleving van zijn WW-uitkering terecht en op goede gronden heeft afgewezen, omdat hij per 31 december 2008 niet langer in Nederland woonachtig was.
4.2. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend. Hij onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de aan dat oordeel ten grondslag gelegde overwegingen. Ook de Raad kan geen doorslaggevende betekenis toekennen aan het gegeven dat het Uwv gedurende een reeks van jaren appellants WW-uitkering bij zijn terugkeer in Nederland (wel) heeft laten herleven; het Uwv is niet gehouden een onjuiste wetsinterpretatie voor de toekomst voort te zetten. In hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanknopingspunten voor een ander oordeel.
4.3. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten in hoger beroep, voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en J. Riphagen en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 september 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) D.E.P.M. Bary.
KR