[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 17 september 2009, 09/291 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 september 2010
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juli 2010. Appellant is verschenen met bijstand van mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.C. van Beek.
1.1. Appellant, die voorheen een aanstelling had bij het Ministerie van Justitie, Dienst Justitiële Inrichtingen, in de functie van bewaarder/penitentiair inrichtingswerker en werkzaam was als Assistent Catering Manager, heeft zich op 6 oktober 2005 ziek gemeld met psychische klachten en vaatklachten.
1.2. Op 30 mei 2007 heeft appellant bij het Uwv een aanvraag ingediend voor een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 4 september 2007 heeft het Uwv appellant per 4 oktober 2007 een uitkering ingevolge de Wet WIA geweigerd op de grond dat appellant met ingang van deze datum voor minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Dit besluit rust op een verzekeringsgeneeskundig onderzoek, verricht door de verzekeringsarts
G.W. Alibahadoer en op een arbeidskundig onderzoek. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2007 is bij besluit van 15 januari 2008 ongegrond verklaard. Het besluit van 15 januari 2008 rust op een verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig heronderzoek. De bezwaarverzekeringsarts van het Uwv R.M.E. Blanker heeft in het kader van het heronderzoek een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML), gedateerd 20 november 2007, opgesteld waarin de beperkingen van appellant voor het verrichten van arbeid zijn weergegeven.
1.3. Bij uitspraak van 28 november 2008 heeft de rechtbank appellants beroep tegen het besluit van 15 januari 2008 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank was van oordeel dat de medische onderbouwing van het besluit van 15 januari 2008 met betrekking tot het niet aannemen van een urenbeperking twijfelachtig is, gelet op de complexiteit van appellants ziektebeeld. Het besluit zou op dit punt nader moeten worden onderbouwd. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat de FML van 20 november 2007 de beperkingen van appellant onvolledig weergeeft op de onderdelen staan en staan tijdens werk. Partijen hebben berust in de uitspraak van de rechtbank van
28 november 2008.
1.4. Naar aanleiding van die uitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts op 20 november 2007 (bedoeld is december 2008) een rapport opgesteld en de eerder in de FML niet vermelde beperkingen met betrekking tot staan en staan tijdens werk verwerkt in een FML gedateerd 3 december 2008. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts te kennen geven dat bij appellant geen somatische pathologie aanwezig is die een beperking in urenbelasting rechtvaardigt. Vervolgens is op 7 januari 2009 een arbeidskundig rapport opgesteld door de bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv J.G.W. de Wit en is bij besluit van 15 januari 2009 het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 september 2007 opnieuw ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het besluit van de 15 januari 2009 ongegrond verklaard.
3. De in hoger beroep aangevoerde gronden zijn medisch van aard en strekken ten betoge dat de rechtbank het besluit van 15 januari 2009 ten onrechte in stand heeft gelaten. Appellant heeft aangevoerd dat bij de beoordeling door het Uwv van zijn medische beperkingen onvoldoende rekening is gehouden met zijn psychische klachten en met zijn vaatproblemen en de daardoor veroorzaakte TIA’s. Verder heeft appellant betoogd dat, gelet op het zogenoemde dagverhaal en de gewenningsaspecten, er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling van de aangevallen uitspraak.
4.1. Met de rechtbank stelt de Raad vast dat de genoemde verzekeringsarts haar conclusie heeft gebaseerd op de anamnese, een lichamelijk en een psychisch onderzoek van appellant en een dossieronderzoek. De vermelde bezwaarverzekeringsarts heeft zijn conclusie gefundeerd op de anamnese, op door appellant in de bezwaarprocedure ingebrachte medische informatie, afkomstig van de zogenoemde behandelend sector en op informatie verkregen tijdens de hoorzitting van 20 november 2007, waar appellant en de bezwaarverzekeringsarts aanwezig waren. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts de FML op 3 december 2008 in overeenstemming gebracht met hetgeen hij heeft geconcludeerd in zijn rapport van 20 november 2007. Appellant heeft daartegenover geen medische gegevens gesteld die twijfel doen rijzen aan de juistheid van de door de bezwaarverzekeringsarts gevonden beperkingen. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat er geen aanknopingpunten zijn die de conclusie kunnen rechtvaardigen dat die FML de beperkingen van appellant onjuist dan wel onvolledig weergeeft.
4.2. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport van december 2008 gemotiveerd waarom er geen urenbeperking geldt ten aanzien van appellant. Appellant heeft dit punt slechts betwist, maar hij heeft ook met betrekking tot dit onderdeel van het geschil geen nadere objectieve informatie verschaft die twijfel rechtvaardigen aan het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts.
4.3. De Raad komt met de rechtbank tot de conclusie dat de medische grondslag van het besluit van 15 januari 2009 deugdelijk is.
4.4. Uitgaande van de bij appellant vastgestelde beperkingen is de Raad voorts van oordeel dat appellant medisch gezien in staat is tot vervulling van de arbeidsmogelijkheden die door bezwaararbeidsdeskundige De Wit zijn geselecteerd met behulp van het Claimbeoordelings- en borgingssysteem. De daarvoor in aanmerking komende belastingaspecten zijn naar behoren toegelicht in diens genoemde rapport.
4.5. Gezien hetgeen is overwogen in 4.1 t/m 4.4 treffen de hoger beroepsgronden geen doel. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Er is geen aanleiding voor het uitspreken van een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en T. Hoogenboom en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 september 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) T.J. van der Torn.