ECLI:NL:CRVB:2010:BN6257

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3902 WWB + 08-3905 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag langdurigheidstoeslag en Knipkaart door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellanten tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een langdurigheidstoeslag en een Knipkaart door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De aanvraag werd afgewezen op basis van het beleid van het College, dat vereist dat beide aanvragers jonger dan 65 jaar zijn. Appellanten betogen dat deze voorwaarde een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd oplevert, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelt dat deze vraag niet ter beoordeling aan hen staat. De Raad bevestigt dat het College de aanvraag in overeenstemming met zijn beleid heeft afgewezen, en dat de Beleidsregels WWB-Knipkaart duurzame gebruiksgoederen als buitenwettelijk, begunstigend beleid moeten worden gekwalificeerd. De Raad stelt vast dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met de wet, en dat de appellanten niet in aanmerking komen voor de gevraagde toeslagen. De uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die de beroepen van appellanten ongegrond verklaarde, wordt bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/3902 WWB
08/3905 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante) en [Appellant] (hierna: appellant), beiden wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 20 mei 2008, 07/2853 en 07/2856 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellanten
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 24 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellanten heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juli 2010. Partijen zijn bij gemachtigde opgeroepen om ter zitting te verschijnen. Voor appellanten is verschenen mr. dr. Dayala. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Diderich, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt een ouderdomspensioen en een toeslag ingevolge de Algemene ouderdomswet. Dit pensioen bedroeg in oktober 2006 (€ 551,36 + € 435,96 =) € 996,98 bruto en € 880,77 netto.
1.2. Bij afzonderlijke besluiten van 27 februari 2007 heeft het College de aanvraag van appellante van 20 januari 2007 voor een langdurigheidstoeslag en een Knipkaart afgewezen. Beide afwijzingen berusten op de grond dat niet is voldaan aan de voorwaarde dat appellante en haar partner 23 of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn op de peildatum 31 december 2006.
1.3. Bij afzonderlijke besluiten van 5 juni 2007 zijn de bezwaren van appellanten tegen de besluiten van 27 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank de beroepen van appellanten tegen de besluiten van 5 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep hebben appellanten de juistheid van die uitspraak op de hierna te bespreken gronden bestreden.
4.1. De Raad verwijst voor de relevante bepalingen van de Wet werk en bijstand (WWB) en de Beleidsregels WWB-Knipkaart duurzame gebruiksgoederen (hierna: Beleidsregels) naar de aangevallen uitspraak.
4.2. Met betrekking tot de Knipkaart komt de Raad tot de volgende beoordeling.
4.2.1. Het College heeft ter invulling van artikel 35 van de WWB de Beleidsregels vastgesteld. De Beleidsregels komen, samengevat, en voor zover hier van belang, op het volgende neer. De Knipkaart schept een aanspraak op een geldbedrag voor de aanschaf of vervanging van duurzame gebruiksgoederen. Personen die - samengevat - langer dan drie jaar een laag inkomen hebben, 23 jaar of ouder, maar jonger dan 65 jaar zijn, geen aanspraak maken op een langdurigheidstoeslag en in de drie jaren voorafgaand aan de peildatum geen volledig onderwijs volgden, kunnen hiervoor in aanmerking komen. In geval van een gezamenlijke huishouding gelden de voorwaarden, waaronder het leeftijdsvereiste, voor beide partners.
4.2.2. Onder verwijzing naar zijn uitspraak van 20 april 2010, LJN BM3489, is de Raad van oordeel dat de Beleidsregels moeten worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Naar vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast. De Raad stelt vast dat het College de aanvraag in overeenstemming met zijn beleid heeft afgewezen op de grond dat appellanten niet voldoen aan de voorwaarde dat zij beiden jonger dan 65 jaar zijn. In het licht van de hier aan de orde zijnde toetsing staat de vraag of, zoals appellanten stellen, deze voorwaarde een ongerechtvaardigd onderscheid naar leeftijd oplevert, niet ter beoordeling aan de Raad.
4.2.3. Anders dan appellanten is de Raad voorts van oordeel dat het College de aanvraag van appellante op het formulier “aanvraag langdurigheidstoeslag of knipkaart” niet (mede) had hoeven opvatten en behandelen als een aanvraag voor de zogenoemde Plusvoorziening voor 65-plussers.
4.3. Met betrekking tot de langdurigheidstoeslag overweegt de Raad het volgende.
4.3.1. Zoals de Raad in zijn uitspraak van 6 november 2007, LJN BB8448, heeft overwogen, kan aan personen die op de datum waarop de periode van 60 maanden als bedoeld in artikel 36, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB is bereikt als gehuwd in de zin van artikel 3 van de WWB moeten worden aangemerkt, jaarlijks op aanvraag eenmalig de toeslag voor gehuwden worden toegekend, en is een voorwaarde voor deze toekenning dat beide personen op de peildatum ook hebben voldaan aan de overige in artikel 36 van de WWB gestelde voorwaarden.
4.3.2. De Raad is van oordeel dat dit ook geldt ten aanzien van het leeftijdsvereiste in de aanhef van artikel 36 van de WWB. Voor dit oordeel vindt de Raad mede steun in de wetsgeschiedenis van de WWB. In de Memorie van Toelichting op de WWB is in paragraaf 4.3 onder meer het volgende vermeld over de langdurigheidstoeslag:
“Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, dat is bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van de component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdrug op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Dat is ook de reden geweest om het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten voor personen van 65 jaar en ouder hoger te stellen dan voor degenen jonger dan 65 jaar. Met de introductie van de langdurigheidstoeslag ontstaat ook voor degenen jonger dan 65 jaar een hogere bijstandsnorm in die gevallen dat zij door het ontbreken van een perspectief op arbeid in een vergelijkbare inkomenssituatie komen als personen van 65 jaar en ouder. Evenals de hogere norm voor personen van 65 jaar en ouder is de langdurigheidstoeslag dan ook niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het betreft dus een generieke inkomensondersteunende maatregel die, evenals de bijstandsnormen op landelijk niveau is geregeld. Uit het voorgaande volgt dat voor de hoogte van de langdurigheidstoeslag aansluiting is gezocht bij de uitkeringsnorm die geldt voor gehuwde personen van 65 jaar en ouder. Deze norm is gelijk aan de netto uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet en weerspiegelt de inkomensverbetering die is doorgevoerd voor de betreffende doelgroep. Als gevolg van de al gerealiseerde inkomensverbetering voor personen van 65 jaar en ouder blijft deze doelgroep buiten het bereik van de regeling.”
4.3.3. Het betoog van appellanten dat het in artikel 36, aanhef, van de WWB gestelde leeftijdsvereiste hen in een nadelige financiële positie brengt ten opzichte van personen die de leeftijd van 65 jaar nog niet hebben bereikt gaat eraan voorbij dat het AOW-pensioen met toeslag voor gehuwden van wie één echtgenoot 65 jaar of ouder is in 2007 € 1.320,02 netto per maand bedroeg, waardoor zij juist in een iets gunstiger inkomenspositie verkeren dan gehuwden van 21 tot 65 jaar die naast hun normbedrag van € 1.246,19 per maand aanspraak maken op een langdurigheidstoeslag van € 478,--. Dat appellant een ouderdomspensioen met toeslag ontvangt dat lager is dan € 1.320,02 maakt dat niet anders, aangezien dat geen gevolg is van de in artikel 36 van de WWB opgenomen leeftijdsgrens en appellant in aanvulling op zijn inkomsten algemene bijstand had kunnen aanvragen, waarmee zijn inkomen in 2007 op totaal € 1.306,44 (bijstandsnorm) per maand was gekomen.
4.4. Het voorgaande brengt mee dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 augustus 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
JvS