[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 30 september 2009, 09/251 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
Namens appellant heeft mr. J.G.H. van der Kolk, advocaat te Stadskanaal, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. J.S. Visser (kantoorgenoot van mr. Van der Kolk) en drs. Y. Jansen, verbonden aan de Stichting Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid. Voor het Uwv zijn verschenen mr. E.J.S. van Daatselaar en mr. drs. W.A. Faas (senior bezwaarverzekeringsarts).
1.1 Appellant was werkzaam als stafmedewerker/manager en is op 26 juni 2006 uitgevallen met vermoeidsheidsklachten en concentratieverlies. Bij besluit van 15 mei 2008 heeft het Uwv hem per 23 juni 2008 (de datum in geding) een WGA-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-80%.
1.2. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 26 januari 2009 gegrond verklaard, omdat de bezwaararbeidsdeskundige twee van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies niet geschikt achtte. Er zijn andere functies geduid maar het arbeidsongeschiktheidspercentage is onveranderd gebleven.
1.3. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 26 januari 2009 ongegrond verklaard.
2. In hoger beroep heeft appellant zich - kort samengevat - op het standpunt gesteld dat hij meer beperkingen heeft dan door de verzekeringsarts in de FML zijn opgenomen. Er had ook een ruimere urenbeperking aangenomen moeten worden. Een urenbeperking van maximaal zes uur volstaat niet omdat appellant na drie uur werken een paar uur moet slapen. Daarnaast is appellant van mening dat er onvoldoende rekening gehouden is met de richtlijnen in het protocol CVS. Het protocol is niet juist toegepast. Appellant heeft een hoofdstuk van het eindrapport van het project “Protocol in praktijk” van de Steungroep ME en Arbeidsongeschiktheid overgelegd. Daarnaast heeft appellant de Raad verzocht een onafhankelijke deskundige te benoemen.
3.1.1. De Raad ziet geen aanleiding om over de medische grondslag van het besluit van 26 januari 2009 anders te oordelen dan de rechtbank. De rechtbank heeft haar oordeel gebaseerd op de voorhanden zijnde medische informatie en voldoende gemotiveerd. De overwegingen van de rechtbank hieromtrent worden dan ook geheel onderschreven. De stukken die namens appellant in hoger beroep zijn overgelegd maken dit niet anders. In de rapporten van internist R.M. Kurk van 20 november 2008 en 4 juni 2010 wordt de diagnose CVS herhaald. Dat die diagnose is gesteld is echter niet in geschil. Uit het rapport van gynaecoloog dr. R.C.W. Vermeulen van 19 januari 2009, die onderzoek heeft verricht naar de aard en ernst van de beperkingen van de fysieke belastbaarheid van appellant, blijkt evenmin dat de FML onjuist is. Ook de brief van 9 juni 2010 van fysiotherapeut J. Kreikamp geeft geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde belastbaarheid van appellant op de datum in geding. De ter zitting van de Raad door drs. Y. Jansen gegeven toelichting leidt evenmin tot een andere conclusie.
3.1.2. Het is de Raad niet gebleken dat het protocol CVS onjuist is toegepast. De verzekeringsarts is niet gehouden om in de rapportages elk punt van het protocol te benoemen. De protocollen zijn bedoeld als een hulpmiddel voor de verzekeringsgeneeskundige beoordeling. De Raad acht van belang dat er ruimschoots aandacht is besteed aan de vermoeidheidsklachten van appellant en de diagnose CVS. Er zijn verregaande beperkingen opgenomen alsmede een urenbeperking voor maximaal zes uur per dag. De verzekeringsartsen hebben ook toereikend gemotiveerd dat, gelet op de medische stukken en het dagverhaal van appellant en daarbij rekening houdend met de aangenomen beperkingen van de belastbaarheid, er geen reden is voor een verdergaande urenbeperking dan al in de FML is opgenomen. De stelling van appellant dat hij na maximaal drie uur werken een aantal uren moet slapen, is niet met enig objectief, medisch stuk onderbouwd. Overigens wijst de Raad erop dat in de aan de schatting ten grondslag liggende functies niet meer dan 5 uur per dag hoeft te worden gewerkt.
3.1.3. Uit het voorgaande volgt dat de Raad geen aanknopingspunten ziet voor het benoemen van een onafhankelijke deskundige, zoals verzocht is door appellant.
3.2. Uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, voor appellant in medisch opzicht als passend dienen te worden aangemerkt. In de rapportage van de arbeidsdeskundige en de toelichting ter zitting van de Raad, is ook naar het oordeel van de Raad een als voldoende aan te merken motivering gegeven.
4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.
EV