ECLI:NL:CRVB:2010:BN4843
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake vordering meerinkomen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde tegen een besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Dit besluit, genomen op 17 juni 2006, hield in dat appellant over de periode van januari tot en met december 2003 meerinkomen had genoten, wat resulteerde in een vordering van € 2.748,82. Appellant had verzocht om herziening van dit besluit, maar de Minister weigerde dit verzoek, omdat er geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die dit zouden rechtvaardigen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de rechtbank het besluit van de Minister op juiste wijze had beoordeeld. De Raad stelde vast dat de brief van appellant van 18 augustus 2008, waarin hij om vermindering van het meerinkomen vroeg, terecht door de Minister als een verzoek om herziening van het eerdere besluit werd beschouwd. De Raad oordeelde dat de onbekendheid van appellant met het besluit van 17 juni 2006 geen nieuw feit was en dat appellant niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of veranderde omstandigheden waren die een herziening van het besluit rechtvaardigden.
De uitspraak van de Raad werd gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en de leden de conclusie van de rechtbank onderschreven. De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en bevestigde de aangevallen uitspraak. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 20 augustus 2010.