ECLI:NL:CRVB:2010:BN4550

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
20 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4181 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de beoordeling van psychische klachten

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 16 september 2003 als kassamedewerkster werkzaam was en op 7 januari 2005 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontving. Het Uwv heeft op 10 december 2007 besloten dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante per 11 februari 2008 was afgenomen, wat leidde tot een verlaging van haar uitkering naar de klasse 45 tot 55%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad heeft in zijn uitspraak van 20 augustus 2010 de conclusies van de verzekeringsartsen onderschreven, die oordeelden dat appellante, ondanks haar psychische klachten, nog steeds in staat was om niet-stresserende werkzaamheden te verrichten. De Raad heeft daarbij vooral waarde gehecht aan het rapport van psychiater D. Balraadjsing, die een mild depressief syndroom met tijdelijke verslechtering constateerde. Dit rapport werd als doorslaggevend beschouwd, omdat het de meest actuele en relevante informatie over de psychische toestand van appellante op de datum in geding bood.

De rechtbank had eerder geen reden gezien om te twijfelen aan de rapportages van de verzekeringsartsen, en ook de nieuwe medische gegevens die appellante had ingediend, werden niet als voldoende overtuigend beschouwd om de eerdere conclusies te weerleggen. De Raad concludeerde dat er geen sprake was van een situatie waarin appellante geen duurzaam benutbare mogelijkheden had, en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Het hoger beroep van appellante werd afgewezen, en de Raad oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/4181 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 15 juni 2009, 08/6958 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. H. Kroon, advocaat te Hilversum, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. E. Vanoka, kantoorgenoot en opvolgend gemachtigde van mr. Kroon. Het Uwv heeft zich, met voorafgaand bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is voor 36 uur per week werkzaam geweest als kassamedewerkster. Voor dat werk is zij op
16 september 2003 uitgevallen. Het Uwv heeft aan appellante met ingang van 7 januari 2005 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van
80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 10 december 2007 heeft het Uwv appellante bericht dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid per
11 februari 2008 is afgenomen en dat haar WAO-uitkering wordt herzien naar de klasse 45 tot 55%.
1.3. Bij besluit van 23 september 2008 heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 10 december 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om te twijfelen aan de juistheid of de volledigheid van de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat in verband met de psychische klachten van appellante door de verzekeringsartsen aanzienlijke beperkingen in aanmerking zijn genomen en dat daarnaast een beperking in de urenbelastbaarheid noodzakelijk is geacht tot 24 uur per week. Nu appellante voorts geen medische gegevens in geding heeft gebracht die een ander licht werpen op haar medische situatie ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de door de bezwaarverzekeringsarts getrokken conclusie. Ook de een dag voor de zitting ingebrachte gegevens, afkomstig van de behandelend sector, kon de rechtbank niet tot een ander oordeel brengen, nu deze geen betrekking hadden op de datum in geding.
3.1. Appellante is van die uitspraak in hoger beroep gekomen en heeft zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het medisch onderzoek volledig en voldoende was. Uit de door appellante overgelegde medische verklaringen blijkt immers dat haar medische situatie ten tijde in geding niet strookt met de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. Gezien haar beperkingen doet zij een beroep op het bestaan van een uitzonderingssituatie als bedoeld in het Schattingsbesluit, te weten dat bij haar sprake is van onvermogen tot persoonlijk en sociaal functioneren en dat zij geen duurzaam benutbare mogelijkheden heeft voor werkzaamheden in gangbare arbeid.
3.2. Voor de zitting bij de rechtbank heeft appellante een brief van haar behandelend psychiater D. Balraadjsing van
11 juni 2009 in het geding gebracht. Uit zijn verklaring blijkt dat appellante lijdt aan een chronisch depressieve stoornis waarvan de klachten ondanks diverse behandelingen niet of nauwelijks afnemen. De rechtbank was van oordeel dat dit stuk niet zag op de datum in geding. Appellante acht deze overweging van de rechtbank onbegrijpelijk gezien de verklaring van de psychiater dat het beloop van de ziekte negatief beïnvloed wordt door levensomstandigheden, tegenslagen (vooral het overlijden van haar vader) en problemen in haar familie. De rouwverwerking van het overlijden van zowel vader als grootvader in juni respectievelijk september 2007 betreft naar de mening van appellante ook de datum in geding 11 februari 2008. Deze omstandigheden dienen volgens appellante als een crisissituatie te worden getypeerd als gevolg waarvan haar zelfredzaamheid volledig tekort schoot. Er is sprake van een foutieve beoordeling van de aard en ernst van de depressie op de datum in geding.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank kan de Raad in de medische stukken geen aanknopingpunten vinden om de medische beoordeling door de verzekeringsartsen voor onjuist te houden. Doorslaggevende betekenis kent de Raad hierbij toe aan het rapport van 28 november 2007 van psychiater Balraadjsing, appellantes behandelaar sinds 2003. Hij schrijft in zijn rapport dat er sprake is van een mild depressief syndroom, met een chronisch beloop, dat destijds is ontstaan als reactie op huwelijksproblemen en een moeizame echtscheiding. Sinds half 2007, zo meldt de psychiater, is er een verergering van de klachten opgetreden als reactie op het overlijden van haar vader en vervolgens haar grootvader. De stress hierdoor gaat gepaard met vele vage lichamelijke klachten en hoofdpijnaanvallen.
4.3. Dit rapport van de psychiater is ook door de primaire verzekeringsarts J.D. Ovink in zijn overwegingen betrokken. In zijn rapport van 8 november 2007 schrijft de verzekeringsarts dat uit zijn onderzoek naar de medische situatie van appellante naar voren komt dat appellante, naast depressieve klachten, met name angstklachten heeft, waarmee appellante al bekend was sinds de scheiding in 2003, maar die verergerd zijn sinds de twee sterfgevallen in de familie eerder dit jaar. Rekening houdend met haar voorgeschiedenis en de nog aanwezige klachten is appellante naar zijn mening vooralsnog belastbaar met niet stresserende werkzaamheden in de zin van niet veelvuldige deadlines en beperkt ten aanzien van conflicthantering en samenwerken. Vooralsnog is naar zijn mening voor appellante voor de duur van één jaar vanuit preventieve overwegingen ten aanzien van recidief decompensatie een urenbeperking geïndiceerd.
4.4. Het belang van het rapport van psychiater Balraadjsing is naar het oordeel van de Raad gelegen in de omstandigheid dat zijn verklaring ziet om een datum die qua tijdstip het dichtst ligt bij datum in geding 11 februari 2008. Hierdoor schetst de inhoud van dit rapport het meest betrouwbare beeld van de psychische gesteldheid van appellante in die tijd. Zijn conclusie van een mild depressief syndroom met een tijdelijke verslechtering vormt naar het oordeel van de Raad geen ondersteuning voor appellantes standpunt dat er bij haar ten tijde van de verlaging van haar WAO-uitkering sprake was van een situatie van geen duurzaam benutbare mogelijkheden. De Raad stelt zich achter de zienswijzen van de verzekeringsartsen dat met de urenbeperking voldoende rekening is gehouden met de verergering van appellantes stemmings- en angstklachten als gevolg van de sterfgevallen binnen haar familie.
4.5. Het hoger beroep slaagt niet.
4.6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J. Brand en J.P.M. Zeijen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2010.
(get.) J.W. Schuttel.
(get.) R.L. Venneman.
EK