ECLI:NL:CRVB:2010:BN4433

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4591 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAZ-uitkering na auto-ongeval met psychische klachten en cognitieve stoornissen

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAZ-uitkering van appellante, die na een auto-ongeval op 13 mei 1999 is uitgevallen door psychische klachten, cognitieve stoornissen en een tekort aan energie. Appellante, die zelfstandig adviseur en trainer was in de levensmiddelensector, had aanvankelijk een uitkering ontvangen die was berekend op een arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%. Na een herbeoordeling op 19 april 2007, waarbij appellante medisch werd onderzocht, concludeerde de bezwaarverzekeringsarts dat haar beperkingen niet onderschat waren en dat zij nog in staat was om enkele andere functies te vervullen. De mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 45%, wat leidde tot een herziening van haar uitkering per 27 augustus 2007.

Appellante ging in bezwaar tegen deze beslissing en voerde aan dat haar beperkingen ernstiger waren dan het Uwv had aangenomen. De bezwaarverzekeringsarts paste de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) aan, maar concludeerde opnieuw dat er geen urenbeperking voor appellante nodig was. In beroep herhaalde appellante haar standpunt en voegde zij nieuwe medische informatie toe, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.

In hoger beroep herhaalde appellante haar argumenten en voegde zij opnieuw medische informatie toe. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts zorgvuldig onderzoek had gedaan en dat de beperkingen van appellante niet waren onderschat. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv aannemelijk had gemaakt dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, geschikt waren voor appellante. De Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een urenbeperking en bevestigde de aangevallen uitspraak.

Uitspraak

09/4591 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 6 juli 2009, 08/1453 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 18 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Reith, werkzaam bij Klaverblad Rechtsbijstand Stichting te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Reith. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.J.G. Lindeman.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is zelfstandig adviseur en trainer in de levensmiddelensector geweest. Op 13 mei 1999 is zij na een auto-ongeval uitgevallen wegens psychische klachten, cognitieve stoornissen en een tekort aan energie. Na afloop van de wachttijd is haar een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.2. In het kader van een herbeoordeling is appellante op 19 april 2007 medisch onderzocht. In een rapport van dezelfde datum is geconcludeerd dat er bij appellante sprake is van een status na postcommotioneel syndroom met lichte restverschijnselen, lage rugpijn aspecifiek, overgangsklachten en nekklachten. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen is een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Vervolgens is een arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor een drietal andere functies. Op basis van deze drie functies is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 35 tot 45%. Bij besluit van 26 juni 2007 is de WAZ-uitkering met ingang van 27 augustus 2007 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2.1. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat zij bij het voormelde auto-ongeval een hersenkneuzing met blijvend letsel heeft opgelopen. Als gevolg daarvan heeft zij meer (cognitieve) beperkingen dan het Uwv heeft aangenomen en is zij van mening dat zij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij een verklaring van 19 november 2007 van de behandelend revalidatiearts A.J.H. Slabbekorn-Bavinck overgelegd.
2.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft de FML aangepast, maar heeft geen aanleiding gezien in deze FML een urenbeperking voor appellante op te nemen. De bezwaararbeidsdeskundige heeft, nadat hij tot de conclusie was gekomen dat appellante niet geschikt was voor één van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, een viertal nieuwe functies geselecteerd. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante berekend op 45 tot 55%. Vervolgens is appellante bij brief van 19 februari 2008 meegedeeld dat het Uwv voornemens is het eerdere besluit op grond van de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige te herzien in die zin dat zij met ingang van 27 augustus 2007 (wederom) in aanmerking wordt gebracht voor een WAZ-uitkering naar een mate van 65 tot 80 % en met ingang van 20 april 2008 voor een WAZ-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Nadat appellante hierop had gereageerd, hebben de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige nog gerapporteerd. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 11 april 2008 overeenkomstig het voornemen, neergelegd in de brief van 19 februari 2008, beslist.
3.1. In beroep heeft appellante herhaald dat zij in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking, waarbij zij nog informatie heeft ingebracht van de geneeskundig adviseur T. van der Helm, voornoemde revalidatiearts Slabbekorn-Bavinck en de neuropsycholoog dr. J. Bruins. Daarnaast heeft zij bij de rechtbank aangedrongen op een onderzoek door een deskundige.
3.2. Van de zijde van het Uwv zijn in beroep nadere rapporten ingebracht van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige.
3.3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1. In hoger beroep heeft appellante, onder herhaling van haar eerdere gronden, nadere medische informatie ingebracht. Voorts heeft zij gesteld dat zij in de functie van productiemedewerker voedingsmiddelen te zwaar moet tillen en dat deze functie om die reden niet geschikt is voor haar.
4.2. Evenals in beroep heeft het Uwv in hoger beroep nog rapporten van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige ingebracht.
5.1. De Raad staat voor de beantwoording van de vraag of de aangevallen uitspraak in rechte stand kan houden.
5.2. Deze vraag beantwoordt de Raad bevestigend.
5.3. De Raad is op grond van de gedingstukken tot de conclusie kunnen komen dat de bezwaarverzekeringsarts, die de beschikking heeft gehad over informatie uit de behandelende sector, een zorgvuldig onderzoek heeft ingesteld naar de klachten van appellante en de daaruit voortvloeiende beperkingen. De Raad is op grond van de gedingstukken voorts tot de conclusie kunnen komen dat in de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde FML de beperkingen van appellante niet zijn onderschat. Het door appellante ingenomen standpunt dat zij meer beperkingen heeft en in aanmerking dient te komen voor een urenbeperking is naar het oordeel van de Raad in voldoende mate weerlegd in de verschillende reacties die de bezwaarverzekeringsarts heeft gegeven op de door appellante ingebrachte medische informatie.
5.4. Voorts is de Raad van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies aannemelijk heeft gemaakt. De Raad kan zich niet verenigen met het door appellante ingenomen standpunt dat in de functie van productiemedewerker voedingsmiddelen de voor haar vastgestelde belastbaarheid op het aspect tillen wordt overschreden. Weliswaar kan het in deze functie voorkomen dat appellante twee maal daags een zak van 15 kg moet tillen, maar gezien de omstandigheid dat dit maar incidenteel voorkomt - hooguit op twee dagen per week - kan de Raad het door het Uwv ingenomen standpunt dat daarmee de belastbaarheid van appellante niet wordt overschreden, niet voor onjuist houden.
5.5. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en H. Bolt en F.J.L. Pennings als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 augustus 2010.
(get.) H.G. Rotier.
(get.) A.L. de Gier.
NK