ECLI:NL:CRVB:2010:BN4378

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5006 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van bijstand wegens onvoldoende medewerking aan arbeidsinschakelingstraject

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin de rechtbank het beroep tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch ongegrond heeft verklaard. Appellant ontving sinds 18 februari 2005 bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB) en was eind 2006 aangemeld voor een re-integratietraject bij het re-integratiebedrijf SagEnn. Appellant heeft echter niet gereageerd op de uitnodigingen van SagEnn om deel te nemen aan het traject, wat leidde tot een verlaging van zijn bijstand met 50% door het College. De rechtbank heeft deze verlaging bevestigd, waarna appellant in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad oordeelt dat appellant onvoldoende heeft meegewerkt aan het traject, wat in strijd is met zijn verplichtingen onder de WWB. De Raad stelt vast dat appellant niet op de uitnodigingen is ingegaan en dat de gevolgen van zijn postverwerking voor zijn eigen rekening komen. De Raad concludeert dat er geen sprake is van een situatie waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, en bevestigt daarmee de beslissing van het College om de bijstand te verlagen.

De Raad wijst erop dat de verplichting om mee te werken aan een arbeidsinschakelingstraject essentieel is voor het ontvangen van bijstand. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan op 17 augustus 2010.

Uitspraak

09/5006 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 23 juli 2009, 07/2267 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 17 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken aan de Raad gezonden.
De zaak is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 6 juli 2010. Partijen zijn - het College met voorafgaand bericht - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant, die sinds 18 februari 2005 bijstand naar de norm voor een alleenstaande ingevolge de Wet werk en bijstand (hierna: WWB) ontvangt, is eind 2006 aangemeld voor het traject ‘verlonen uitkering’ (hierna: traject). Re-integratiebedrijf SagEnn, belast met de uitvoering van het traject, heeft appellant in verband daarmee met een aangetekend verzonden brief van 1 december 2006 uitgenodigd voor een bijeenkomst op 5 december 2006. Appellant is niet op die bijeenkomst verschenen. Het College heeft vervolgens bij besluit van 14 februari 2007 op grond van artikel 18 van de WWB en de Verordening Werk Wet werk en bijstand gemeente ’s-Hertogenbosch 2006 (hierna: Verordening) de bijstand van appellant over de maand februari 2007 met 50% verlaagd. Bij besluit van 31 mei 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van 14 februari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 31 mei 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB is, voor zover hier van belang, de belanghebbende verplicht gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
4.2. Ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB verlaagt het college overeenkomstig de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel b, de bijstand indien de belanghebbende naar het oordeel van het college de uit deze wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt. Van een verlaging wordt afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. De in artikel 18, tweede lid, van de WWB bedoelde verordening is de Verordening.
4.3. Ingevolge artikel 25, tweede lid, aanhef en onder 1, van de Verordening valt onder gedragingen van de tweede categorie het in onvoldoende mate meewerken aan een traject gericht op arbeidsinschakeling. Voor gedragingen van deze categorie wordt ingevolge artikel 26, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Verordening een verlaging toegepast van 50% van de bijstandsnorm gedurende een maand.
4.4. Het traject was er blijkens de beschikbare gegevens op gericht arbeidsritme op te doen en uiteindelijk betaald werk te vinden en betreft derhalve een aangeboden voorziening als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB.
4.5. Tussen partijen is niet in geschil dat SagEnn, naast de onder 1.2 vermelde brief van 1 december 2006, appellant nogmaals met een aangetekend verzonden brief heeft aangeschreven. Voorts staat vast dat appellant beide brieven niet bij het postkantoor heeft opgehaald, ook niet nadat het College hem er bij brief van 6 december 2006 op had gewezen dat van SagEnn was vernomen dat appellant zonder bericht niet was verschenen op de afspraak van 5 december 2006. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat appellant, door geen gevolg te geven aan de uitnodiging(en) van SagEnn, onvoldoende heeft meegewerkt aan een traject, gericht op arbeidsinschakeling.
4.6. Appellant heeft aangevoerd dat hij de (twee) door SagEnn aangetekend verzonden brieven niet bij het postkantoor heeft opgehaald omdat hij niet bekend was met dit bedrijf. Verder had appellant al eerder in de procedure laten weten dat hij zijn brievenbus slechts eenmaal per maand leegt, te weten aan het einde van iedere maand, en dat hij de brief van het College van 6 december 2006 dan ook pas op 28 december 2006 had ontvangen. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de gevolgen van de wijze waarop appellant met zijn post omgaat geheel voor zijn rekening en risico komen. Dit brengt met zich dat van een situatie waarin elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt geen sprake is.
4.7. Uit hetgeen is overwogen onder 4.5 en 4.6 vloeit voort dat het College ingevolge artikel 18, tweede lid, van de WWB gehouden was de bijstand van appellant overeenkomstig de Verordening te verlagen. In overeenstemming met artikel 26, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Verordening is de bijstand van appellant gedurende een maand met 50% verlaagd. Dat appellant tengevolge van zijn wijze van postbehandeling niet op de uitnodiging(en) van SagEnn is ingegaan, levert geen dringende reden op in de zin van artikel 22, eerste lid, aanhef en onder 2, van de Verordening om van het opleggen van een maatregel af te zien.
4.8. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en A.B.J. van der Ham en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van R. Scheffer als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 augustus 2010.
(get.) N.J. van Vulpen-Grootjans.
(get.) R. Scheffer.
JvS