ECLI:NL:CRVB:2010:BN4149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
13 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6827 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van de start van de diplomatermijn in het kader van de Wet studiefinanciering 2000

In deze uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op 13 augustus 2010, met zaaknummer 09/6827 WSF, staat de vaststelling van de start van de diplomatermijn centraal. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een uitspraak van de rechtbank Utrecht, betwistte de beslissing van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, die had vastgesteld dat de diplomatermijn voor hem op 1 oktober 1997 was aangevangen. De rechtbank had eerder geoordeeld dat deze vaststelling correct was en dat de door appellant voorgestane systematiek niet in overeenstemming was met de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).

De Raad overweegt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat de wet niet de mogelijkheid biedt om de billijkheid van de wet door de rechter te laten beoordelen. De rechtbank heeft ook geconcludeerd dat er geen plaats is voor de toepassing van de hardheidsclausule die in de Wsf 2000 is opgenomen. De appellant voerde aan dat de rechtbank onzorgvuldig had geoordeeld en dat zijn situatie niet recht deed aan de toepassing van de wet.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en stelt vast dat de Minister de feiten correct heeft vastgesteld en de Wsf 2000 op de juiste wijze heeft toegepast. De Raad concludeert dat het hoger beroep van de appellant geen doel treft en dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

09/6827 WSF
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 12 november 2009, 08/3150 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: IB-Groep).
Datum uitspraak: 13 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
In dit geding is een uitspraak aan de orde over een besluit dat is genomen door de IB-Groep. Op 1 januari 2010 is de Wet van 15 oktober 2009 tot intrekking van de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank en wijziging van diverse wetten in verband met de oprichting van de Dienst Uitvoering Onderwijs in werking getreden. Als gevolg hiervan is de IB-Groep opgehouden te bestaan. Ingevolge artikel XXI, eerste lid, van de wet treedt in dit geding de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Minister) in de plaats van de IB-Groep. In deze uitspraak wordt onder de Minister tevens verstaan de IB-Groep.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 juli 2010. Appellant is verschenen in persoon. De Minister was vertegenwoordigd door mr. M. van der Toorn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de Minister bij besluit op bezwaar van 2 oktober 2008 terecht heeft vastgesteld dat de zogenoemde diplomatermijn voor appellant per 1 oktober 1997 is aangevangen en het door appellant tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard.
1.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak - toegespitst op de situatie van appellant - uiteengezet hetgeen in de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) is bepaald over de datum waarop de diplomatermijn start en welke gevolgen dit heeft.
1.3. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak overwogen dat de Minister met de vaststelling van de start van de diplomatermijn per 1 oktober 1997 op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan de Wsf 2000.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat, gelet op artikel 11 van de Wet algemene bepalingen, hetgeen appellant heeft gesteld omtrent de billijkheid van de wet geen doel treft.
Ten slotte heeft de rechtbank overwogen dat voor toepassing van de in de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule geen plaats is.
2.1. Appellant heeft zich in hoger beroep gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank als weergegeven in 1.1 en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen als vermeld in 1.3.
2.2. Appellant heeft aangevoerd dat de in de uitspraak gebezigde overwegingen onzorgvuldig, ten dele onjuist en niet of onvoldoende onderbouwd zijn, met de uitspraak geen recht is gedaan aan zijn situatie en de Wsf 2000 zo is toegepast dat hij onrechtvaardig is behandeld.
3.1. De Raad overweegt als volgt.
3.2. De rechtbank heeft met juistheid uiteengezet op welke wijze en op basis van welke feiten de vaststelling van de datum waarop de diplomatermijn start ingevolgde de Wsf 2000 dient te geschieden.
3.3. Ook in hetgeen appellant in hoger beroep naar voren heeft gebracht heeft de Raad geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de Minister de in 3.2 bedoelde feiten niet juist heeft vastgesteld, dan wel op basis van deze feiten de Wsf 2000 niet juist heeft toegepast.
De opvatting van appellant dat ook andere feiten dan vermeld in 3.2 bij de vaststelling van de start van de diplomatermijn een rol zouden dienen te spelen, gaat er ten onrechte aan voorbij dat de Wsf 2000 die mogelijkheid niet biedt.
3.4. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat de door appellant voorgestane systematiek van de vaststelling van de start van de diplomatermijn zich niet verdraagt met het bepaalde in de Wsf 2000 en dat de billijkheid van de wet niet door de rechter kan worden beoordeeld.
3.5. De rechtbank heeft voorts met juistheid overwogen dat voor toepassing van de in de Wsf 2000 opgenomen hardheidsclausule geen plaats is. De Raad volstaat dan ook met daarnaar te verwijzen.
3.6. Het hoger beroep van appellant treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
3.7. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 augustus 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
NW