09/101 AW, 09/102 AW en 09/3949 AW
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 26 november 2008, 08/1054 en 08/1056 (hierna: aangevallen uitspraak),
het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap West Noord-Brabant (hierna: dagelijks bestuur)
Datum uitspraak: 22 juli 2010
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het dagelijks bestuur heeft een verweerschrift ingediend.
Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het dagelijks bestuur op 26 juni 2009 een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. T.B. Vandeginste, advocaat te Arnhem. Het dagelijks bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.H.M.J. Arets, werkzaam bij Loyalis Maatwerk-administraties B.V. te Heerlen.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was sinds 1 mei 2002 als [naam functie] werkzaam bij het Werkvoor-zieningschap West Noord-Brabant. Met ingang van 1 mei 2004 is appellante ontslag verleend op grond van artikel 8:8 van de Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling en Uitwerkingsovereenkomst (CAR/UWO), onder toekenning van een uitkering ter hoogte van de aanvullende en aansluitende uitkering overeenkomstig hoofdstuk 10a van de CAR/UWO.
1.2. Aan appellante zijn per 3 mei 2004 een werkloosheidsuitkering en een boven-wettelijke uitkering toegekend. Vanaf 30 augustus 2004 is appellante werkzaam in dienst van de Stichting [naam stichting], eerst als [naam functie B] en later als [naam functie C]. In verband daarmee zijn beide uitkeringen per 1 november 2004 beëindigd.
1.3. Bij besluit van 21 december 2007 heeft het dagelijks bestuur aan appellant met terugwerkende kracht tot 30 augustus 2004 een re-integratietoeslag toegekend. In dat besluit is onder meer neergelegd dat bij de berekening van het aan appellante te betalen bedrag een aantal indexeringen zijn toegepast. Bij een tweede besluit van 21 december 2007 heeft het dagelijks bestuur verder met ingang van 1 juli 2006 aan appellante een loonaanvulling van € 117,24 per maand toegekend. In dit besluit en in een tweede besluit van eveneens 21 december 2007 zijn de aan appellante toekomende bedragen vanaf 1 augustus 2004 herberekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen de besluiten van 21 december 2007 gegrond verklaard, die besluiten vernietigd en het dagelijks bestuur opdracht gegeven een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank heeft wel overwogen dat het dagelijks bestuur op de juiste manier de re-integratietoeslag heeft geïndexeerd.
2.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft het dagelijks bestuur bij besluit van 26 juni 2009 het bezwaar tegen de bestreden besluiten van 21 december 2007 gegrond verklaard. Het dagelijks bestuur heeft de hoogte en de duur van de re-integratietoeslag opnieuw vastgesteld. Bij dit besluit is een bijlage gevoegd, inhoudende de berekening van de re-integratietoeslag over de periode augustus 2004 tot en met december 2007.
2.2. Aangezien met het besluit van 26 juni 2009 niet geheel aan de bezwaren van appellante is tegemoetgekomen, strekt het hoger beroep zich, gelet op de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), tevens uit tot dit besluit.
3. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.1. De Raad stelt vast dat het hoger beroep van appellante met name is gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat het dagelijks bestuur terecht de salarisverhoging voor gemeenteambtenaren per 1 juni 2007 eerst per 1 juli 2007 heeft verwerkt in de berekening van de grondslag. Appellante heeft gesteld dat uit artikel 10a:4 van de CAR/UWO volgt dat dit per 1 juni 2007 had dienen te geschieden. Het dagelijks bestuur heeft in het verweer nogmaals naar een brief van het LOGA van 21 juni 2007 verwezen en heeft gesteld dat indexeringen per 1 januari en 1 juli van elk jaar niet in strijd zijn met voornoemd artikel.
3.2. In artikel 10a:4 van de CAR/UWO is bepaald dat de berekeningsgrondslag van de aanvullende uitkering telkens wordt aangepast aan de voor de sector Gemeenten geldende algemene bezoldigingswijziging. Gelet hierop moet de aanvullende uitkering van appellante, die is afgeleid van de bezoldiging die zij voorafgaand aan haar werkloosheid ontving, worden aangepast met ingang van het moment waarop de bezoldiging van de gemeenteambtenaren wijzigt. Voor de keuze van enige andere ingangsdatum van de indexering bestaat geen wettelijke grondslag. De in de brief van het LOGA vastgelegde afspraak is niet in een wettelijk voorschrift vastgelegd. In zoverre slaagt dus het hoger beroep.
3.3. Het hoger beroep van appellante ziet voorts nog op de re-integratietoeslag over de maand april 2006 zoals berekend in het besluit van 26 juni 2009. Het dagelijks bestuur heeft toegelicht dat de regel met het bedrag aan re-integratietoeslag over de maand april 2006 in de bij het besluit gevoegde bijlage is weggevallen, maar dat die toeslag wel aan appellante is uitbetaald. Appellante heeft ter zitting van de Raad erkend dat zij de toeslag over die maand heeft ontvangen, maar aangegeven dat zij in de toekomst problemen voorziet met de verschillende berekeningen van de uitkering. De Raad overweegt dat dit laatste aan de juistheid van de berekening over april 2006 niet kan afdoen, zodat het hoger beroep in zoverre niet slaagt. De Raad merkt wel op dat het dagelijks bestuur ter zitting van de Raad heeft toegezegd dat een gesprek met appellante zal worden belegd waarin de verschillende berekeningen van de uitkering nader kunnen worden toegelicht.
4. Uit het vorenoverwogene volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aan-gevochten, moet worden bevestigt met verbetering van de gronden. Het dagelijks bestuur dient een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het beroep tegen het besluit van 26 juni 2009 dient ongegrond te worden verklaard.
5. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding om het dagelijks bestuur op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep van in totaal € 644,-.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Draagt het dagelijks bestuur op een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 26 juni 2009 ongegrond;
Veroordeelt het dagelijks bestuur in de proceskosten van appellant tot een bedrag van
€ 644,-;
Bepaalt dat het dagelijks bestuur aan appellante het in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 216,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en A.J. Schaap en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.