ECLI:NL:CRVB:2010:BN3291

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 augustus 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/4600 WAO en 08/4601 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en geschiktheid voor arbeid na medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die sinds 1998 met reumatische klachten arbeidsongeschikt is. Appellant heeft in hoger beroep beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem, die zijn eerdere bezwaar tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 augustus 2010 uitspraak gedaan. De Raad heeft vastgesteld dat appellant niet de door hem gewenste betekenis kan toekennen aan zijn stelling dat hij niet geschikt is voor de functie van chauffeur bijzonder vervoer, omdat hij beperkt is in het bewegen van zijn hoofd. De Raad concludeert dat er in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen beperkingen zijn opgenomen die deze stelling onderbouwen. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het Uwv en de conclusies die daaruit voortvloeien. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin is geoordeeld dat de functies die aan het besluit van 22 mei 2007 ten grondslag liggen, passend zijn voor appellant. De Raad heeft geen redenen gevonden om de beslissing van het Uwv te herzien, en het hoger beroep van appellant is dan ook afgewezen. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

08/4600 WAO en 08/4601 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 juni 2008, 06/4593, 06/4594 en 07/4035 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 4 augustus 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. E.E.M. Messink, advocaat te Wijchen, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend en, op verzoek van de Raad, nadere stukken ingezonden.
Bij brieven van 14 oktober 2008, 6 februari 2009 en 18 mei 2009 heeft appellant nadere medische stukken van - onder meer - de behandelend reumatoloog, de fysiotherapeut en de huisarts overgelegd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Messink. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J. de Graaf.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren [in] 1960, is op 14 december 1998 met reumatische klachten uitgevallen voor zijn werkzaamheden in de vleesverwerkende industrie. Aan hem is per 13 december 1999 een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke laatstelijk sedert 10 juni 2002 werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
1.3. Op 28 juli 2005 heeft appellant verzocht zijn uitkering te verhogen vanwege toegenomen arbeidsongeschiktheid. In het kader van dit verzoek, alsmede in het kader van een herbeoordeling volgens het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten (hierna: aSB), heeft de verzekeringsarts M.H.W. Koucher-Smeets informatie opgevraagd bij de behandelend reumatoloog drs. A.J.W. Branten. Branten heeft, samen met Barrera, bij brief van 7 oktober 2005 geantwoord op de door Koucher-Smeets gestelde vragen. In haar rapportage van 28 oktober 2005 komt Koucher-Smeets tot de conclusie dat appellant onveranderd beperkt is voor zwaar rug- en schouderbelastende arbeid, maar dat er per november 2004 geen sprake is van toegenomen beperkingen. De beperkingen van appellant zijn door haar neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 september 2005. De arbeidsdeskundige
Th.W.J.M. van Jaarsveld heeft in zijn rapport van 21 februari 2006 een aantal functies genoemd die appellant met zijn beperkingen moet worden geacht te kunnen vervullen, waardoor zijn resterende verdiencapaciteit leidt tot indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse van 15 tot 25%.
1.4. Bij besluit van 9 maart 2006 heeft het Uwv de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellant met ingang van
10 mei 2006 verlaagd naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt, waarbij hij onder meer verklaringen van de reumatoloog prof. dr. P.L.C.T. van Riel van 21 april 2006 en van de fysiotherapeut V.T. Ruikes van 31 maart 2006 heeft overgelegd. Bij besluit van 8 juni 2006, gecorrigeerd bij brief van
9 juni 2006, heeft het Uwv geweigerd de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 november 2004 te verhogen wegens toegenomen arbeidsongeschiktheid. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en een rapportage overgelegd van het Medisch Juridisch Adviesbureau Nijmegen B.V.
1.5. Naar aanleiding van de bezwaren van appellant heeft de bezwaarverzekeringsarts M.P.W. Kreté in zijn rapportage van
2 augustus 2006 aangegeven dat betrokkene bekend is met de ziekte van Bechterew en dat recent is vastgesteld dat er verbening van de ligamenten rond de wervels optreedt, hetgeen past bij de ziekte van Forestier. Kreté heeft aangegeven dat noch de gegevens van Barerra, noch de gegevens van Van Riel, aanleiding geven voor de conclusie dat er sprake is van een evidente toename van de beperkingen, zodat de Amber claim terecht is afgewezen. Ten aanzien van de aSB beoordeling zijn de beperkingen in reële mate terug te vinden in de door de verzekeringsarts opgestelde FML. Vervolgens heeft ook de bezwaararbeidsdeskundige T.E.A. de Groot in haar rapportage van 4 augustus 2006 geconcludeerd dat de door primaire arbeidsdeskundige geduide functies voor appellant geschikt zijn.
1.6. Bij onderscheiden besluiten van 7 augustus 2006 heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van
9 maart 2006 en 8 juni 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld. Bij brief aan de rechtbank van 22 mei 2007 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar van 22 mei 2007 in geding gebracht en de rechtbank verzocht dit besluit in het lopende beroep te betrekken. In dit besluit is aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts in hetgeen in beroep is aangevoerd en overgelegd, aanleiding heeft gezien de FML te corrigeren. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op grond hiervan geconcludeerd dat de geduide functies komen te vervallen en vervolgens nieuwe functies geduid. Appellant wordt per 10 mei 2006 alsnog voor
80 tot 100 % arbeidsongeschikt geacht en per 23 juli 2007 voor 65 tot 80%.
2.2. Appellant heeft de rechtbank verschillende medische verklaringen toegezonden, waarop de bezwaarverzekeringsarts Kreté op 28 augustus 2007 heeft gereageerd.
2.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van 22 mei 2007 ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank ten aanzien van de datum 23 juli 2007 geoordeeld dat uit de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts Kreté van 22 november 2007 en 3 december 2007 blijkt dat voldoende rekening is gehouden met de informatie van de behandelend reumatoloog en van de fysiotherapeut. De rechtbank heeft voorts geoordeeld dat de bezwaararbeidsdeskundige afdoende heeft gemotiveerd dat de aan het besluit van 22 mei 2007 ten grondslag gelegde functies machinaal metaalbewerker (sbc-code 264122), wikkelaar (sbc-code 267050) en chauffeur bijzonder vervoer (sbc-code 282101) zijn te beschouwen als voor appellant passende arbeid.
2.4. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd en aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv bij de vaststelling van zijn belastbaarheid onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn klachten en beperkingen, zoals deze door Van Riel zijn beschreven. Voorts heeft appellant aangegeven dat hij een chronische ontsteking aan beide ogen heeft, die weliswaar wordt behandeld maar telkens terugkomt. Doordat hij niet onder alle omstandigheden goed kan zien is de geduide functie van chauffeur bijzonder vervoer niet geschikt. Appellant heeft de Raad verzocht het besluit van
22 mei 2007 te vernietigen en te bepalen dat hij per 23 juli 2007 aanspraak maakt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering van 80 tot 100%.
3.1. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
3.2. De Raad heeft evenals de rechtbank geen redenen te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. De Raad stelt zich dan ook achter de overwegingen van de rechtbank voor zover deze betrekking hebben op de datum 23 juli 2007. Met betrekking tot de in hoger beroep door appellant overgelegde informatie van de behandelend reumatoloog Van Riel van 19 september 2008, heeft de bezwaarverzekeringsarts Kreté in zijn reactie van 20 november 2008 aangegeven dat Van Riel het klachtenbeloop bij appellant beschrijft, maar dat deze informatie geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat de beperkingen van appellant onjuist zijn vastgesteld. Ten aanzien van de oogklachten van appellant heeft Kreté uit de - uit het huisartsjournaal blijkende - conclusie van de oogarts afgeleid dat het gaat om ooglidklachten, maar dat het zien normaal is. Ten aanzien van de brieven van Van Riel van 1 mei 2009 en 2 februari 2010 heeft Kreté in zijn reactie van 9 maart 2010 aangegeven, dat uit deze brieven weliswaar blijkt dat appellant onveranderd veel klachten ondervindt ten gevolge van M. Bechterew en daarvoor onder controle staat, maar dat de brieven weinig relevante informatie geven over de datum in geding. De Raad ziet in de beschikbare medische gegevens geen aanknopingspunten de hiervoor weergegeven conclusies van de bezwaarverzekeringsarts voor onjuist te houden.
3.3. Aan de eerst ter zitting van de Raad door appellant betrokken stelling dat de functie van chauffeur bijzonder vervoer hem niet kan worden geduid, omdat hij beperkt is in het bewegen van zijn hoofd, kan de Raad niet de door appellant gewenste betekenis toekennen. De Raad stelt vast dat noch in de rubriek Dynamische handelingen, noch in de rubriek Statische houdingen, van de FML ter zake een beperking is opgenomen. De stelling is ook niet met nadere medische stukken onderbouwd, zodat de Raad hier thans aan voorbijgaat.
3.4. Uitgaande van de aldus met juistheid vastgestelde beperkingen ziet de Raad voorts geen reden te twijfelen aan de geschiktheid van appellant voor de functies die aan het besluit van 22 mei 2007 ten grondslag liggen. Voor zover in deze functies overschrijding van de belastbaarheid voorkomt, stelt de Raad vast dat door het Uwv - zoals samengevat weergegeven in de reactie de bezwaararbeidsdeskundige T.C.W. J. Stokking van 31 juli 2009 - op afdoende wijze is gemotiveerd waarom ondanks de signaleringen op het desbetreffende punt, de belasting toch binnen de voor appellant geldende belastbaarheid blijft.
3.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad ziet voorts geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en H. Bolt en H.J. de Mooij als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 augustus 2010.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) J.M. Tason Avila.
RK