[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 26 juni 2008, 07/5436 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Gravenhage (hierna: College)
Datum uitspraak: 13 juli 2010
Namens appellante heeft mr. C.J. van Woerden, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van Woerden. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.A. Boogaards, werkzaam bij de gemeente ’s-Gravenhage.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante ontvangt vanaf 1 december 1999 bijzondere bijstand ter voorziening in de kosten van zowel een cholesterolbeperkt als een energieverrijkt dieet. Op 4 september 2006, voor zover van belang, heeft appellante een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) ter voorziening in de kosten van een calciumverrijkt dieet.
1.2. Bij besluit van 16 april 2007 heeft het College het bedrag van de bijzondere bijstand voor het cholesterolbeperkt en energieverrijkt dieet met ingang van 1 september 2006 bepaald op totaal € 137,71 per maand en (impliciet) de aanvraag om bijstand van appellante voor bijzondere bijstand in de kosten voor een calciumverrijkt dieet afgewezen.
1.3. Appellante heeft tegen deze afwijzing bezwaar gemaakt.
1.4. Bij besluit van 18 juni 2007 heeft het College het door appellante tegen het besluit van 16 april 2007 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan heeft het College ten grondslag gelegd dat op de door het Voedingscentrum opgestelde dieetlijsten van het Ministerie van Financiën en van de Belastingdienst een calciumverrijkt dieet niet voorkomt zodat ervan moet worden uitgegaan dat dit dieet niet gepaard gaat met meerkosten.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 18 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd. Zij heeft zich op het standpunt gesteld dat een calciumverrijkt dieet wel meerkosten met zich meebrengt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat de noodzaak voor appellante om een calciumverrijkt dieet te volgen niet in geding is. Kern van het geschil tussen partijen vormt de vraag of het College terecht heeft aangenomen dat er aan dat dieet voor appellante geen meerkosten zijn verbonden.
4.2. De Raad stelt vast dat het College zich bij de besluitvorming heeft gebaseerd op de door het Voedingscentrum opgestelde dieetlijsten van het Ministerie van Financiën en van de Belastingdienst en de op die lijsten gebaseerde lijst van de Dienst SZW. Uit de toelichting door het Voedingscentrum op die dieetlijst volgt naar het oordeel van het College dat een calciumverrijkt dieet ten opzichte van de referentievoeding niet leidt tot meerkosten.
4.3. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om dit oordeel in de situatie dat uitsluitend een calciumverrijkt dieet moet worden gevolgd voor onjuist te houden. Verder is niet aannemelijk dat in dit geval, waarin appellante naast een calciumverrijkt dieet ook is aangewezen op een eiwitverrijkt dieet en een cholesterolarm dieet, de kosten welke aan een samengesteld dieet zouden zijn verbonden afgezet tegen de kosten van de zogeheten referentievoeding uitkomen boven hetgeen aan appellante reeds aan vergoeding van dieetkosten per maand wordt verstrekt. Aan de enkele in dit verband naar voren gebrachte niet onderbouwde stelling van appellante dat zij per maand € 25,-- à € 30,-- kwijt is aan vette vis, lever, margarine en yoghurt gaat de Raad voorbij.
4.4. Op grond van hetgeen onder 4.3 is overwogen heeft het College terecht het standpunt kunnen innemen dat een calciumverrijkt dieet voor appellante geen meerkosten met zich meebrengt.
4.5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.C.F. Talman als voorzitter en A.B.J. van der Ham en E.E.V. Lenos als leden in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 juli 2010.