ECLI:NL:CRVB:2010:BN2895

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5381 TW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van een toeslag op grond van de Toeslagenwet en de gevolgen van onjuiste voorlichting

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. Appellant ontving sinds 25 november 1991 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en verzocht het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) met terugwerkende kracht. Het Uwv kende appellant een toeslag toe met ingang van 27 november 2005, maar appellant was van mening dat hij eerder recht had op deze toeslag, omdat hij in 1995 onjuist was voorgelicht door een medewerker van de rechtsvoorganger van het Uwv.

De Raad oordeelde dat appellant voor het eerst op 23 november 2006 een aanvraag voor een toeslag had ingediend en dat er geen bewijs was dat hij eerder een aanvraag had gedaan. De Raad vond dat het enkele feit dat appellant in 1995 niet was uitgenodigd om een aanvraag in te dienen, niet kon ondersteunen dat hij onjuist was voorgelicht. De Raad bevestigde het oordeel van de rechtbank dat er geen bijzondere omstandigheden waren die rechtvaardigden dat appellant niet eerder een aanvraag had kunnen indienen. Het Uwv had terecht geoordeeld dat het recht op toeslag niet eerder dan per 27 november 2005 hoefde te worden vastgesteld.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De Raad concludeerde dat het hoger beroep van appellant niet slaagde en dat de eerdere uitspraak in stand bleef.

Uitspraak

08/5381 TW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 15 augustus 2008, 07/3915 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A. Ooms.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden, verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Appellant ontvangt sinds 25 november 1991 een uitkering uit hoofde van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag van 23 november 2006 kende het Uwv appellant bij besluit van 29 november 2006 met ingang van 14 juli 2007 een toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) toe. Bij besluit van 14 september 2007 vond een correctie plaats van de ingangsdatum, als gevolg waarvan de TW-uitkering alsnog met ingang van 27 november 2005 werd toegekend.
1.3. Vervolgens verzocht appellant het Uwv bij brief van 7 september 2007 hem met meer dan één jaar terugwerkende kracht in aanmerking te brengen voor een toeslag. Het Uwv besliste bij besluit van 14 september 2007 afwijzend op dit verzoek. Aan dit besluit lag de overweging ten grondslag dat het recht op toeslag op grond van artikel 11 van de TW niet eerder kan ingaan dan een jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag, dat het Uwv bevoegd is in bijzondere gevallen hiervan af te wijken, maar dat in appellants situatie geen sprake is van een bijzonder geval.
1.4. In bezwaar stelde appellant zich op het standpunt dat hij in 1995 mondeling had geïnformeerd naar de mogelijkheid van een toeslag en dat hem destijds werd meegedeeld dat hij daarvoor niet in aanmerking zou komen.
Het Uwv verklaarde het bezwaar van appellant bij besluit van 13 november 2007 (hierna: bestreden besluit) ongegrond. Het Uwv overwoog dat toekenning van een uitkering op grond van de TW niet ambtshalve plaatsvindt en dat een toeslag door middel van een door het Uwv beschikbaar gesteld aanvraagformulier dient te worden aangevraagd. Appellant is naar het oordeel van het Uwv zelf volledig verantwoordelijk voor het indienen van een aanvraag, zodat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 11, zevende lid, van de TW, op grond waarvan de toeslag met meer dan één jaar terugwerkende kracht kan worden toegekend.
2. Bij de aangevallen uitspraak verklaarde de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigde het bestreden besluit enkel voor zover daarbij aan appellant geen schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente was toegekend over de met terugwerkende kracht betaalde toeslag.
3. In hoger beroep heeft appellant zijn eerder ingenomen standpunt herhaald dat hij in 1995 van de zijde van de rechtsvoorganger van het Uwv onjuist is voorgelicht over zijn recht op een toeslag uit hoofde van de TW. Daarnaast stelt hij dat het Uwv ook in de jaren daarna heeft verzuimd hem te wijzen op zijn rechten uit hoofde van de TW, zodat hem niet kan worden tegengeworpen dat hij niet eerder een schriftelijk verzoek om een toeslag heeft ingediend.
4.1. De Raad oordeelt als volgt.
4.2. De Raad stelt vast dat appellant voor het eerst op 23 november 2006 – bij het Uwv binnengekomen op 27 november 2006 – een aanvraag heeft ingediend voor een toeslag. Uit de gedingstukken is de Raad niet gebleken dat appellant op enig eerder moment een dergelijke aanvraag heeft ingediend. Er staat genoegzaam vast dat appellant, ook na een gesprek in 1995 met een medewerker van de rechtsvoorganger van het Uwv over de hoogte van zijn inkomen en een mogelijk recht op een toeslag uit hoofde van de TW, op grond van door hem zelf elders ingewonnen informatie in de veronderstelling is blijven verkeren dat hij niet voor een toeslag in aanmerking kwam. Het enkele feit dat de medewerker appellant niet heeft uitgenodigd toch een aanvraag in te dienen, kan niet de stelling van appellant ondersteunen dat hij indertijd door de rechtsvoorganger van het Uwv onjuist is voorgelicht. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat van een bijzondere situatie op grond waarvan appellant niet eerder een toeslag heeft kunnen aanvragen geen sprake is. Het Uwv heeft naar het oordeel van de Raad dan ook terecht overwogen dat het recht op toeslag ingevolge artikel 11, zevende lid, van de TW niet eerder dan per 27 november 2005 hoefde te worden vastgesteld.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voorzover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. de Vos als voorzitter en M. Greebe en J.J.T. van den Corput als leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
EvdV