ECLI:NL:CRVB:2010:BN2888

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5668 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verhoging WAO-uitkering na zorgvuldig medisch onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 september 2009, waarin haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 31 januari 2002 de WAO-uitkering van appellante herzien van 80-100% naar 15-25%. Appellante verzocht op 14 maart 2008 om een verhoging van haar uitkering, stellende dat haar arbeidsongeschiktheid per 5 december 2007 was toegenomen. Het Uwv wees deze aanvraag af, omdat de toename van klachten niet binnen vijf jaar na de herziening viel. In bezwaar werd de afwijzing bevestigd, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen objectieve medische gegevens zijn die de stelling van appellante ondersteunen dat er in november 2006 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid. De Raad wijst erop dat appellante zelf op het aanvraagformulier had aangegeven dat de toename van arbeidsongeschiktheid begon op 5 december 2007. De Raad concludeert dat appellante niet voldoende bewijs heeft geleverd voor haar claim van toegenomen beperkingen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee leden, en is openbaar uitgesproken op 23 juli 2010. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de Raad de aangevallen uitspraak bevestigt.

Uitspraak

09/5668 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 1 september 2009, 08/8026 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. dr. G.P. Dayala, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Voor het Uwv is verschenen F.M.J. Eijmaal.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 31 januari 2002 heeft het Uwv de aan appellante verstrekte WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%, per 31 maart 2002 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15-25%. In bezwaar is de mate van arbeidsongeschiktheid verhoogd naar 25-35%. Dat besluit is na beroep en hoger beroep rechtens onaantastbaar geworden.
2.1. Op 14 maart 2008 heeft appellante om een verhoging van haar uitkering gevraagd. Zij heeft aangegeven dat ze per 5 december 2007 toegenomen arbeidsongeschikt is.
2.2. Bij besluit van 9 mei 2008 heeft het Uwv de aanvraag afgewezen omdat de toename van de klachten niet gelegen is binnen vijf jaar na de datum van de herziening (31 maart 2002).
2.3.1. In bezwaar heeft appellante naar voren gebracht dat er sinds november 2006 sprake is van een verslechtering van haar situatie en dat er per die datum meer beperkingen aangenomen moeten worden.
2.3.2. Het bezwaar is bij besluit van 13 november 2008 ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep tegen het besluit van 13 november 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn voor het standpunt van appellante dat er in november 2006 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid.
3.1. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat er wel degelijk sprake is van toename van beperkingen rond november 2006. Appellante verwijst ter onderbouwing van haar stelling onder andere naar verklaringen van haar behandelende psychiater dr. W.H. Lionarons, de bedrijfsarts en haar huisarts. Het Uwv heeft, naar de mening van appellante, ten onrechte achterwege gelaten om bij Lionarons informatie op te vragen.
3.2. Het Uwv heeft bij wijze van verweer naar voren gebracht dat er geen reden is om aan te nemen dat het psychische beeld in november 2006 zodanig gewijzigd was, dat sprake was van toename van arbeidsongeschiktheid. Ook de huisarts heeft aangegeven dat er de laatste 25 jaar weinig veranderingen in de gezondheidstoestand van appellante waren en de bedrijfsarts heeft appellante belastbaar geacht voor arbeid.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak op juiste wijze besproken waarom het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht en met juistheid aangegeven dat de gronden van het beroep niet kunnen leiden tot het oordeel dat er sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid in november 2006. Er zijn - naar het oordeel van de rechtbank - geen objectieve, medische stukken die daar op wijzen. De Raad kan zich geheel vinden in deze overwegingen en maakt deze tot de zijne.
4.3. De Raad overweegt voorts dat op het formulier “aanvraag verhoging/vervroegde toekenning uitkering” gedateerd op 14 maart 2008 is ingevuld dat de toename van de arbeidsongeschiktheid is begonnen op 5 december 2007. Appellante heeft dat formulier zelf ondertekend. Nu ze in een later stadium van dat standpunt is teruggekomen en heeft aangegeven dat er niet vanaf december 2007 maar vanaf november 2006 sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, is het aan appellante om dat standpunt met objectieve medische stukken te onderbouwen. Dergelijke stukken zijn niet door appellante overlegd.
4.4. De grief van appellante dat de bezwaarverzekeringsarts ten onrechte geen informatie heeft ingewonnen bij psychiater Lionarons faalt. De Raad overweegt hiertoe dat de bezwaarverzekeringsarts op 9 september 2008 schriftelijk vragen heeft gesteld aan Lionarons. Het hierop gegeven antwoord van Lionarons is echter erg summier en biedt bovendien geen inzicht in de redenen op grond waarvan hij tot zijn conclusies is gekomen.
5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK