ECLI:NL:CRVB:2010:BN2887

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3012 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante ontving sinds 6 december 1994 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uwv heeft op 5 juni 2008 besloten om de uitkering per 6 augustus 2008 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank in de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante in staat werd geacht de geduide functies te vervullen, waaronder de functie van assistent consultatiebureau.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar functionele mogelijkheden correct zijn vastgesteld. Ze betoogde dat ze niet in staat is om eenvoudige cursussen of opleidingen te volgen en dat de functie assistent consultatiebureau niet geschikt voor haar is. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij brieven overgelegd van haar behandelaars, waaronder een neuroloog, reumatoloog en revalidatiearts. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter op 17 maart 2010 gereageerd op deze informatie en de Raad heeft geoordeeld dat de door appellante overgelegde brieven niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. De Raad wijst erop dat er geen medische redenen zijn die de vervulling van de functie assistent consultatiebureau in de weg staan. De stelling van appellante dat bepaalde wettelijke bepalingen aan de duiding van deze functie in de weg staan, wordt verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3012 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 28 april 2009, 08/5086 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.R. van der Zwan, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010.
Appellante is, zoals zij had bericht, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving sinds 6 december 1994 een uitkering op grond van de WAO, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80-100%.
1.2. Bij besluit van 5 juni 2008 heeft het Uwv die uitkering met ingang van 6 augustus 2008 ingetrokken omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt.
1.3. Bij besluit van 30 oktober 2008 (bestreden besluit) heeft het Uwv het tegen dat besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Hetgeen appellante in beroep heeft aangevoerd geeft geen reden de medische standpunten die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen voor onjuist te houden. Ook met de psychische klachten is voldoende rekening gehouden. Appellante moet dan ook in staat worden geacht de haar voorgehouden functies te verrichten inclusief de functie assistent consultatiebureau.
3.1. Appellante heeft tegen deze uitspraak aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar functionele mogelijkheden correct zijn vastgesteld en dat zij in staat was de geduide functies te vervullen. Zij is niet in staat eenvoudige cursussen of opleidingen te volgen. Gelet op haar verleden is de functie assistent consultatiebureau niet geschikt. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij brieven overgelegd van haar behandelaars, neuroloog A.H.C. Geerlings, reumatoloog J.M.G.W. Wouters en revalidatiearts J.A.H. Hendriks.
3.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft op 17 maart 2010 op de informatie van de behandelaars gereageerd.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd is in wezen een herhaling van hetgeen zij in bezwaar en beroep naar voren heeft gebracht. De Raad ziet geen reden hier anders over te oordelen dan de rechtbank in de aangevallen uitspraak heeft gedaan. De door appellante overgelegde brieven van de neuroloog en de reumatoloog zijn reeds aan de rechtbank overgelegd en de bezwaarverzekeringsarts heeft daarop toen gereageerd. In het rapport van 17 maart 2010 heeft de bezwaarverzekeringsarts gereageerd op de informatie van de revalidatiearts. De Raad acht deze reactie adequaat en is van oordeel dat die informatie onvoldoende is voor de conclusie dat appellante meer beperkingen heeft dan door het Uwv zijn aangenomen.
4.3. De Raad is voorts met de rechtbank van oordeel dat appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. Met betrekking tot de functie assistent consultatiebureau overweegt de Raad dat hij zich kan voorstellen dat appellante een dergelijke functie niet ambieert. Er is echter geen medische reden waarom appellante die functie niet zou kunnen vervullen. De Raad verwijst in dit verband naar het rapport van de bezwaarverzekeringsarts van 24 maart 2009. De stelling van appellante dat het bepaalde in artikel 9, aanhef en onder e, van het Schattingsbesluit aan duiding van deze functie in de weg staat slaagt niet aangezien die bepaling daar niet voor is bedoeld. Overigens wijst de Raad er op dat het om voorbeeldfuncties gaat, zodat het appellante vrij staat naar andere functies te solliciteren.
4.4. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK