ECLI:NL:CRVB:2010:BN2887
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering na zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante ontving sinds 6 december 1994 een WAO-uitkering, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80-100%. Het Uwv heeft op 5 juni 2008 besloten om de uitkering per 6 augustus 2008 in te trekken, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% zou zijn. Dit besluit werd door de rechtbank in de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij werd geoordeeld dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat appellante in staat werd geacht de geduide functies te vervullen, waaronder de functie van assistent consultatiebureau.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar functionele mogelijkheden correct zijn vastgesteld. Ze betoogde dat ze niet in staat is om eenvoudige cursussen of opleidingen te volgen en dat de functie assistent consultatiebureau niet geschikt voor haar is. Ter ondersteuning van haar standpunt heeft zij brieven overgelegd van haar behandelaars, waaronder een neuroloog, reumatoloog en revalidatiearts. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter op 17 maart 2010 gereageerd op deze informatie en de Raad heeft geoordeeld dat de door appellante overgelegde brieven niet voldoende zijn om aan te tonen dat zij meer beperkingen heeft dan door het Uwv is aangenomen.
De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante in staat moet worden geacht de geduide functies te verrichten. De Raad wijst erop dat er geen medische redenen zijn die de vervulling van de functie assistent consultatiebureau in de weg staan. De stelling van appellante dat bepaalde wettelijke bepalingen aan de duiding van deze functie in de weg staan, wordt verworpen. De Raad concludeert dat het hoger beroep niet kan slagen en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.