op de hoger beroepen van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Breda van 27 augustus 2008, 08/634 (hierna: aangevallen uitspraak 1), en 24 oktober 2008, 08/4317 (hierna: aangevallen uitspraak 2),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal (hierna: College)
Datum uitspraak: 20 juli 2010
Namens appellant heeft mr. J.J.M. Boot, advocaat te Steenbergen, hoger beroepen ingesteld.
Het College heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2010. Appellant noch zijn gemachtigde zijn verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door P.L.W.G. van de Molengraaf, werkzaam bij de gemeente Roosendaal.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Op 2 december 2006 heeft appellant een aanvraag ingediend om bijzondere bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB) voor de reiskosten van in totaal € 96,60 die hij heeft moeten maken in verband met door hem gevoerde intakegesprekken voor een behandeling in het Centrum voor ambulante forensische psychiatrie “De Waag” te Utrecht (hierna: De Waag). In aanvulling hierop heeft mr. Boot het College bij brief van 22 januari 2007 verzocht appellant bijzondere bijstand te verlenen voor de reiskosten in verband met deze behandeling, die appellant in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf moet ondergaan.
1.2. Bij besluit van 18 april 2007 heeft het College appellant bijzondere bijstand om niet toegekend tot een bedrag van € 96,60 voor de door hem reeds gemaakte reiskosten en bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening tot een bedrag van € 596,20 voor de reiskosten die appellant zal moeten maken voor het ondergaan van een behandeling in De Waag.
1.3. Bij besluit van 13 december 2007 heeft het College het bezwaar van appellant - gericht tegen de vorm waarin bijzondere bijstand tot een bedrag van € 596,20 is toegekend - ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat appellant volgens de verzekeringsvoorwaarden van IZA, zijn ziektekostenverzekeraar, de reiskosten die hij in verband met zijn behandeling moet maken bij IZA kan declareren. Het betreft hier een voorliggende voorziening, zodat de aanvraag om bijzondere bijstand van appellant, gelet op het bepaalde in artikel 15, eerste lid, van de WWB, afgewezen had moeten worden. Met toepassing van artikel 16, eerste lid, van de WWB is echter toch bijzondere bijstand, deels in de vorm van een geldlening, toegekend omdat enerzijds appellant niet de financiële middelen had om de reiskosten zelf ‘voor te schieten’ en anderzijds een spoedige behandeling in De Waag noodzakelijk was.
1.4. Op 24 december 2007 heeft appellant bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag van 22 januari 2007. Op 12 september 2008 heeft appellant beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op dat bezwaar.
2. Bij de aangevallen uitspraak 1 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 13 december 2007 ongegrond verklaard. Bij de aangevallen uitspraak 2 heeft de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraken gekeerd.
4. De Raad komt in de zaak met registratienummer 08/5918 WWB (toekenning bijzondere bijstand in de vorm van een geldlening) tot de volgende beoordeling.
4.1. Vast staat dat de reiskosten die appellant in verband met zijn behandeling in De Waag heeft moeten maken worden gedekt door IZA. Ter zitting van de Raad heeft de vertegenwoordiger van het College verklaard dat volgens telefonisch ingewonnen informatie IZA deze reiskosten ook daadwerkelijk heeft vergoed. Onder deze omstandigheden is er naar het oordeel van de Raad, anders dan appellant veronderstelt, geen ruimte voor toekenning van bijzondere bijstand om niet voor dezelfde (reis)kosten.
4.2. Evenals de rechtbank ziet de Raad niet in dat, zoals appellant heeft betoogd, het College in de inhoud van het tegen het besluit van 18 april 2007 gerichte bezwaarschrift aanleiding had moeten zien appellant te (doen) horen. Van schending van de hoorplicht is dan ook geen sprake.
4.3. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dient de aangevallen uitspraak 1 te worden bevestigd.
5. De Raad komt in de zaak met registratienummer 08/6942 WWB (niet tijdig nemen van een besluit) tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad stelt vast dat het College met het in bezwaar gehandhaafde besluit van 18 april 2007 (tevens) heeft beslist op de door mr. Boot ingediende aanvullende aanvraag om bijzondere bijstand van 22 januari 2007. Anders dan appellant veronderstelt, is dus wel degelijk beslist op deze - aanvullende - aanvraag, zodat geen sprake is van het niet tijdig nemen van een besluit daarop. Het enkele feit dat de secretaris van de bezwaarschriftencommissie mr. Boot bij brief van 6 augustus 2007 - abusievelijk - heeft bericht het verzoek van 22 januari 2007 ter verdere behandeling te hebben doorgezonden naar de afdeling sociale zaken van de gemeente Roosendaal, maakt dit niet anders.
5.2. Gelet op hetgeen onder 5.1 is overwogen, is de Raad van oordeel dat appellant geen actueel (proces)belang had bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de - aanvullende - aanvraag om bijzondere bijstand van 22 januari 2007. Hieruit volgt dat de rechtbank het beroep van appellant terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard, zodat de aangevallen uitspraak 2 eveneens dient te worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham als voorzitter en W.F. Claessens en C.H. Bangma als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2010.
(get.) A.B.J. van der Ham.