[appellante], thans wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 11 september 2009, 06/1000 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Bestuurscommissie Sociale Dienst Drechtsteden (hierna: Bestuurscommissie), als rechtsopvolgster van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Dordrecht (hierna: College)
Datum uitspraak: 29 juni 2010
Namens appellante heeft mr. B.J. Manspeaker, advocaat te Dordrecht, hoger beroep ingesteld.
De Bestuurscommissie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 mei 2010. Appellante is verschenen met bijstand van mr. Manspeaker. De Bestuurscommissie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.J.A. Franssen, werkzaam bij de Sociale Dienst Drechtsteden.
1. De Bestuurscommissie is een bestuursorgaan van het openbaar lichaam Drechtsteden. Met ingang van 24 april 2008 zijn alle niet-verordenende wettelijke taken en bevoegdheden van het College die voortvloeien uit - onder meer - de Wet werk en bijstand (WWB) aan de Bestuurscommissie overgedragen. Waar in deze uitspraak wordt gesproken van de Bestuurscommissie, wordt daaronder in voorkomend geval (mede) het College verstaan.
2. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
2.1. Appellante had een koopwoning in [plaatsnaam] en heeft in 2001 in [plaatsnaam 2] een duurdere woning gekocht. Sinds die tijd heeft zij getracht haar woning in [plaatsnaam 1] te verkopen. In oktober 2003 heeft zij haar woning in [plaatsnaam 1] verkocht waarna zij naar [plaatsnaam 2] is verhuisd. Bij besluit van 5 maart 2004 heeft de Bestuurscommissie appellante met ingang van 11 november 2003 bijstand verleend ingevolge de WWB naar de norm voor een alleenstaande en tevens bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag van € 82,-- per maand. Aan de (bijzondere) bijstand is, voor zover van belang, de verplichting verbonden dat appellante aantoonbaar serieuze pogingen onderneemt om haar woning binnen een half jaar na toekenning van de bijstand te verkopen en dat van haar wordt verwacht dat zij alle moeite doet om passende woonruimte te vinden. Hierbij is vermeld dat dit wordt gecontroleerd aan de hand van de inspanningen die appellante heeft gedaan om haar koopwoning te verkopen tegen een reële verkoopprijs. Nadien is aan appellante - op aanvraag - telkens voor een periode van drie maanden een woonkostentoeslag toegekend.
2.2. De aanvraag van appellante van 9 januari 2006 om haar - wederom - in aanmerking te brengen voor een woonkostentoeslag heeft het College bij besluit van 16 februari 2006 afgewezen op grond dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het College bij besluit van 23 juni 2006 ongegrond verklaard.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 juni 2006 ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante zich gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd. Daarbij heeft zij betwist dat zij zich niet voldoende heeft ingespannen om haar woning te verkopen en andere woonruimte te vinden.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. In artikel 35, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, van de WWB niet van toepassing zijn.
5.2. Vast staat dat de woning van appellante in [plaatsnaam 2] ten tijde van de aanvraag van 9 januari 2006 al lange tijd te koop stond en dat de vraagprijs, die aanvankelijk € 285.000,-- en op dat moment nog € 275.000,-- bedroeg, aanzienlijk hoger was dan de door Makelaardij Uittenbogaard op 26 mei 2005 getaxeerde waarde van de woning van € 208.000,--. Onder deze omstandigheden mocht het College zich op het standpunt stellen dat met de verkoop van de woning geen zodanige voortgang werd geboekt dat verdere overbrugging nog weet te rechtvaardigen. Dat er op een later moment een bod is gedaan van € 245.000,-- en dat de woning uiteindelijk in 2007 executoriaal is verkocht doet hier niet aan af. De Raad is dan ook met de rechtbank van oordeel dat de ten tijde van de aanvraag van 9 januari 2006 voor rekening van appellante komende woonlasten niet langer gerekend kunnen worden tot de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de WWB.
5.3. Appellante heeft een beroep gedaan op het vertrouwensbeginsel, omdat haar over voorgaande periodes wel een woonkostentoeslag was toegekend. Ten aanzien hiervan overweegt de Raad dat de eerdere toekenningen geen ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen inhouden dat in de toekomst ook een woonkostentoeslag zal worden verleend. Integendeel, uit het onder 2.2 genoemde besluit van 5 maart 2004 bleek duidelijk dat de woonkostentoeslag slechts werd verleend op voorwaarde van voldoende inspanningen tot verkoop en in het besluit van 20 december 2005, waarbij een woonkostentoeslag is verleend voor de periode van 21 november 2005 tot en met 20 februari 2006, is reeds aangekondigd dat appellante met ingang van 21 februari 2005 (lees: 2006) geen recht meer heeft op deze bijzondere bijstand.
5.4. Uit het hiervóór overwogene vloeit voort dat de Bestuurscommissie op goede gronden heeft geweigerd bijzondere bijstand toe te kennen voor de woonkosten van appellante. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R. Kooper als voorzitter en J.N.A. Bootsma en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van J. de Jong als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar 29 juni 2010.