ECLI:NL:CRVB:2010:BN2419

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/4834 WIA + 09/4835 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een WIA-uitkering aan appellant, die minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De Raad heeft de eerdere uitspraken van de rechtbank Middelburg bevestigd, waarin werd geoordeeld dat er geen toename van beperkingen was vastgesteld. Appellant had in hoger beroep zijn eerdere stellingen herhaald, waarbij hij aanvoerde dat zijn klachten voortkwamen uit een chronische vorm van de ziekte van Lyme. De rechtbank had deskundigen ingeschakeld, waaronder een neuroloog en een psychiater, die beiden concludeerden dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) een juist beeld gaf van de beperkingen van appellant. De Raad oordeelde dat de deskundigen zorgvuldig onderzoek hadden verricht en dat hun conclusies logisch voortvloeiden uit hun bevindingen. Appellant had diverse medische rapportages ingebracht, maar de Raad vond geen aanleiding om aan de conclusies van de deskundigen te twijfelen. De Raad concludeerde dat de FML van 28 november 2007 de beperkingen van appellant adequaat weergaf en dat er geen aanwijzingen waren dat de gezondheidstoestand van appellant in de relevante periode was gewijzigd. De hoger beroepen van appellant werden dan ook afgewezen, en de Raad bevestigde de eerdere uitspraken van de rechtbank.

Uitspraak

09/4834 WIA
09/4835 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op de hoger beroepen van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank Middelburg van 20 augustus 2009, 07/266 en 09/81(hierna: aangevallen uitspraken),
in de gedingen tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I.T.A. Duijs, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te ’s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraken.
Het Uwv heeft verweerschriften ingediend.
Met een rapportage van 13 januari 2010 heeft psychiater B.J. van Eyk, door de rechtbank benoemd als deskundige, geantwoord op een vraag van de Raad.
Bij brieven van 4 maart 2010, 21 mei 2010, 28 mei 2010, 31 mei 2010 en 1 juni 2010 heeft appellant medische gegevens ingezonden en de ingenomen standpunten nader toegelicht. Het Uwv heeft de Raad een rapportage doen toekomen van zijn bezwaarverzekeringsarts van 17 maart 2010.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010. Appellant is verschenen samen met mr. M.J. van Weersch, opvolgend gemachtigde en werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Roermond. Voor het Uwv verscheen mr. W.P.F. Oosterbos.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 26 juli 2006 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant met ingang van 11 juli 2006 geen recht is ontstaan op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar heeft het Uwv ongegrond verklaard bij besluit van 20 februari 2007. Op basis van de bevindingen bij medische en arbeidskundige onderzoeken wordt appellant in staat geacht om ondanks zijn beperkingen met arbeid een zodanig inkomen te verwerven dat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder is dan 35%.
1.2. Bij besluit van 2 juli 2008 heeft het Uwv bepaald dat op 17 augustus 2006 geen sprake is van toegenomen beperkingen, zodat appellant met ingang van die datum evenmin voor een WIA-uitkering in aanmerking komt. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit is ongegrond verklaard bij besluit van 19 december 2008.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de beroepen van appellant tegen de besluiten van 20 februari 2007 en 19 december 2008 ongegrond verklaard. Na te zijn voorgelicht door neuroloog J.H.M. van Gasteren en psychiater B.J. van Eyk, die zij als deskundigen benoemde, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat met de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 28 november 2007 een juist beeld is gegeven van de beperkingen van appellant. Uitgaande van die FML moet appellant in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. Van een relevante wijziging in de gezondheidstoestand in de periode van 11 juli 2006 tot en met 17 augustus 2006 is de rechtbank niet gebleken.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn in bezwaar en beroep naar voren gebrachte stellingen herhaald. Hij is van mening dat meer beperkingen moeten worden aangenomen omdat hij lijdt aan een chronische vorm van de ziekte van Lyme.
3.2. Het Uwv heeft zich onder verwijzing naar rapportages van zijn bezwaarverzekeringsarts T.J.A. Boel op het standpunt gesteld dat in de FML geen zwaardere beperkingen zouden worden opgenomen als aanwezigheid van de ziekte van Lyme komt vast te staan. Bij het beschrijven van de mogelijkheden en beperkingen van betrokkene om in arbeid te functioneren is een exacte diagnose niet van doorslaggevende betekenis.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Appellant is met diverse klachten van lichamelijke en psychische aard uitgevallen in zijn werk als begeleider van verstandelijk gehandicapten. Verzekeringsarts M. Strik, die appellant onderzocht in verband met zijn WIA-aanvraag, achtte appellant blijkens zijn rapportage van 18 juli 2006 ongeschikt voor zwaar fysiek belastende arbeid en beschreef beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Bezwaarverzekeringsarts Boel bracht, zoals hij uiteenzette in zijn rapportage van 26 november 2007, de FML in overeenstemming met de bevindingen van Strik. In de FML van 28 november 2007 zijn beperkingen verwoord die samenhangen met de door appellant geuite klachten van moeheid, verlies van concentratie, somberheid, pijn in het bekkengebied en gehoorproblematiek.
4.2.1. De door de rechtbank ingeschakelde neuroloog Van Gasteren zag na zijn onderzoek van appellant geen reden voor twijfel aan de juistheid van de FML. Uit zijn rapportage van 4 augustus 2008 volgt dat hij bij uitgebreid neurologisch onderzoek geen afwijkingen heeft gevonden. Voor het stellen van de diagnose neuroborreliose ontbreken naar het oordeel van de deskundige nog gegevens.
4.2.2. Psychiater Van Eyk, die appellant daarna in opdracht van de rechtbank heeft onderzocht, heeft in zijn rapportage van 4 februari 2009 het standpunt ingenomen dat voor de onvoldoende verklaarbare lichamelijke problematiek van appellant een psychische verklaring is. Hij heeft bij appellant aanpassingsproblemen waargenomen in de vorm van identiteits- en levensfaseproblematiek. Deze problematiek brengt naar het oordeel van de deskundige evenwel niet mee dat de FML vanuit psychiatrisch oogpunt aanpassing behoeft.
4.2.3. Op verzoek van de Raad heeft Van Eyk kennis genomen van een door appellant ingezonden rapportage van zijn behandelend psychiater C.J. Sleeboom-van Raaij van 8 maart 2009. Zij heeft een aanpassingsstoornis met een gemengd angstige en depressieve stemming gediagnosticeerd en wijst er in haar beschrijving van het disfunctioneren van appellant op dat ook zijn tinnitusklachten tot een gevoel van uitputting kunnen leiden. Van Eyk heeft in de bevindingen van Sleeboom geen aanleiding gezien zijn oordeel aan te passen. Op de vraag van de Raad of hij voor het verkrijgen van een voldoende compleet beeld van de belastbaarheid van appellant op de datum in geding een onderzoek door een KNO-arts noodzakelijk acht, heeft Van Eyk geantwoord dat een nader onderzoek naar de tinnitusklachten hem niet tot een ander oordeel over de psychische toestand van appellant zal brengen.
4.3. De rechtbank heeft op goede gronden tot uitgangspunt genomen dat de bestuursrechter zijn oordeel over de medische kant van de in geschil zijnde besluiten in beginsel kan doen steunen op de rapportages van Van Gasteren en Van Eyk. Beide deskundigen hebben een zorgvuldig onderzoek verricht en van hun bevindingen op een inzichtelijke wijze verslag gedaan. Hun conclusies vloeien logisch voort uit de gegeven beschouwingen. Psychiater Van Eyk heeft bovendien, nadat hij was geconfronteerd met commentaar op zijn rapportage, zijn conclusie uitdrukkelijk gehandhaafd.
4.4.1. Appellant heeft ook in hoger beroep nog een veelheid aan medische informatie ingebracht, waaronder een rapportage van prof. dr. B.J. Kullberg, verbonden aan Universitair Medisch Centrum St. Radboud en – volgens appellant – een deskundige met betrekking tot de ziekte van Lyme. In zijn rapportage van 7 december 2009 concludeert Kullberg tot een “possible Lyme-disease na erythema migrans met positieve IgB Borrelia”. Op basis van zijn onderzoeksbevindingen kan gezien de klachten van appellant sprake zijn van een persisterende Lyme-infectie, die nog antibiotisch behandelbaar is, of van het zogenaamde post-Lyme syndroom met restklachten waarvoor geen behandeling bestaat.
4.4.2. Appellant heeft ter zitting van de Raad verzocht zijn zaak aan te houden en hem de gelegenheid te bieden met betrekking tot de ziekte van Lyme nog nadere gegevens in te brengen die hij naar verwachting binnenkort zal ontvangen. Op dit verzoek beslist de Raad afwijzend. Uit de rapportage van Kullberg kan niet anders worden afgeleid dan dat gelet op de stand van de wetenschap niet nader valt te onderbouwen of sprake is van een genezen oude of een persisterende infectie. De Raad ziet niet dat nadere specialistische rapportages die thans worden opgemaakt meer inzicht bieden in beperkingen die bijna vier jaar geleden bestonden.
4.4.3. Voor het bepalen van de beperkingen van appellant voor het functioneren in arbeid op de in geding zijnde data is bovendien, zoals bezwaarverzekeringsarts Boel terecht heeft opgemerkt, niet een nadere invulling van de diagnose “possible Lyme-disease” van belang, maar een objectivering van de beperkingen die samenhangen met de, al dan niet het gevolg van de ziekte van Lyme zijnde, klachten van appellant. In de rapportages van de (bezwaar)verzekeringsartsen is de aanwezigheid van de ziekte van Lyme, anders dan appellant veronderstelt, niet ontkend. Zij hebben ermee rekening gehouden dat mogelijk sprake is van de ziekte van Lyme. Boel heeft uiteengezet dat de (bezwaar)verzekeringsartsen bij de beschrijving van appellants beperkingen aandacht hebben gehad voor alle gepresenteerde klachten en tot geen andere verwoording van de beperkingen zouden zijn gekomen dan vastligt in de FML van 28 november 2007 als omtrent de oorzaak van de klachten meer informatie beschikbaar zou zijn geweest.
4.4.4. In alle informatie die appellant met betrekking tot de ziekte van Lyme heeft ingebracht, die onder andere ziet op gezondheidsklachten die in het algemeen in verband met dat ziektebeeld worden gebracht, vindt de Raad geen aanwijzingen om aan te nemen dat in het geval van appellant de beperkingen zijn onderschat en de hiervoor weergegeven uiteenzetting van bezwaarverzekeringsarts Boels voor onjuist te houden.
4.5.1. In de beschikbare psychiatrische rapportages wordt niet een wezenlijk ander beeld van appellant beschreven dan deskundige Van Eyk heeft verkregen. De Raad stelt vast dat met de depressieve stemming, die door de verschillende psychiaters is waargenomen, ook bij de invulling van de FML rekening is gehouden. Appellant heeft geen gegevens ingebracht die erop wijzen dat deskundige Van Gasteren bij zijn neurologisch onderzoek bij appellant bestaande afwijkingen heeft gemist. De Raad komt tot het oordeel dat met de rapportages van de deskundigen voldoende gegevens werden verkregen voor een beslissing van het geschil. De Raad heeft daarbij in ogenschouw genomen dat ook de door appellant geconsulteerde specialist Kullberg bij zijn onderzoek naar de ziekte van Lyme voor een andere somatische oorzaak geen aanwijzing heeft gevonden. Voor een nader onderzoek van de gehoorproblematiek van appellant ziet de Raad geen aanleiding, nu bij de verwoording in de FML al rekening is gehouden met de concentratieproblematiek en de overgevoeligheid voor lawaai, waarvoor psychiater Sleeboom in haar rapportage van 8 maart 2009 aandacht heeft gevraagd.
4.5.2. Net als de rechtbank volgt de Raad de deskundigen in hun opvatting dat appellant niet meer beperkt is dan uit de FML van 28 november 2007 blijkt.
4.6. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat uitgaande van die FML de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht voor appellant geschikt zijn. Beroepsgronden van arbeidskundige aard heeft appellant niet opgeworpen. De Raad onderschrijft ook het oordeel van de rechtbank dat aanwijzingen ontbreken dat de gezondheidstoestand van appellant in de periode van 11 juli 2006 tot en met 17 augustus 2006 is gewijzigd. Daarbij acht de Raad van betekenis dat appellant zijn stelling dat op 17 augustus 2006 sprake was van toegenomen arbeidsongeschiktheid niet heeft onderbouwd met enig gegeven dat wijst op een toename van klachten (en daarmee samenhangende beperkingen), maar slechts heeft gewezen op het feit dat het Uwv op zijn ziekmelding vanuit een werkloosheidssituatie met toekenning van ziekengeld heeft gereageerd.
4.7. De voorgaande overwegingen leiden ertoe dat de hoger beroepen niet slagen. De Raad zal de aangevallen uitspraken bevestigen.
5. Voor een proceskostenveroordeling is geen grond.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraken voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M. Greebe en J.J.T. van den Corput leden, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2010.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) T.J. van der Torn.
RK