09/4000 WIA en 09/4001 WIA
op de hoger beroepen van:
[Appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 10 juni 2009, 08/7112 en 08/7130 (hierna: aangevallen uitspraken),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2010
Namens appellant heeft mr. O. Labordus, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Rijswijk, hoger beroepen ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 februari 2010. Appellant is verschenen bij gemachtigde, mr. Labordus. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. K.M. Schuijt.
Na de zitting is het onderzoek heropend.
Vervolgens hebben partijen toestemming gegeven om de zaak zonder nadere zitting door een meervoudige kamer te laten beslissen.
1.1. Appellant ontvangt sinds 15 augustus 2006 een uitkering op grond van de Wet WIA, laatstelijk vastgesteld op 35-80%.
1.2. Bij besluit van 15 oktober 2007 heeft het Uwv geweigerd om die uitkering te verhogen.
1.3. Bij besluit van 22 oktober 2007 heeft het Uwv de reïntegratievisie vastgesteld.
1.4. Bij besluiten van 15 augustus 2008 heeft het Uwv de tegen die besluiten ingediende bezwaren ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraken heeft de rechtbank de tegen deze besluiten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat bij appellant voor arbeid duurzaam benutbare mogelijkheden dienen te worden aangenomen en dat appellant geen medische stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan het oordeel van de verzekeringsartsen over zijn belastbaarheid. Appellant moet dan ook in staat worden geacht de hem voorgehouden functies te vervullen. Met betrekking tot de reïntegratievisie heeft de rechtbank voorts overwogen dat appellant geen verklaring heeft overgelegd waaruit blijkt dat de hem behandelend specialist hem het verrichten van arbeid ontraadt.
3.1. Appellant heeft tegen deze uitspraken aangevoerd dat is miskend dat hij in het geheel niet kan werken. Zijn gehoor is verminderd en hij lijdt aan slaapapneu. De geduide functies overschrijden zijn belastbaarheid. Inmiddels is hem vanaf 30 december 2008 een IVA-uitkering toegekend. De arbeidsdeskundige is namelijk tot de conclusie gekomen dat er – bij ongewijzigde beperkingen – geen functies meer te duiden zijn.
3.2. Het Uwv heeft – onder overlegging van een rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 februari 2010 – aangegeven dat op basis van de opgestelde Functionele mogelijkhedenlijst (FML) de belasting in de functies binnen de belastbaarheid van appellant valt.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd bevat, in vergelijking met zijn stellingname in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank. De Raad voegt daar nog aan toe dat appellant ook in hoger beroep geen medische informatie heeft overgelegd die tot een ander oordeel moet leiden.
4.3. Het feit dat aan appellant inmiddels een IVA-uitkering is toegekend leidt niet tot een andere conclusie. De Raad overweegt daartoe dat de toekenning van die uitkering is geschied per 30 december 2008, terwijl het in deze procedure gaat om de datum 16 juli 2007, ongeveer anderhalf jaar eerder dus. Dat de FML op beide data identiek is leidt evenmin tot een ander oordeel. De Raad acht de toelichting van de geduide functies door de arbeidsdeskundige in zijn rapport van 7 juli 2008 en in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 4 maart 2009 toereikend. De Raad verwijst voorts naar het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 februari 2010, waaruit nogmaals blijkt dat de toelichting toereikend is. Bovendien valt daaruit af te leiden dat de arbeidsdeskundige die gezegd heeft dat appellant geen reëel aanbod is op de arbeidsmarkt het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem onvoldoende heeft geraadpleegd.
4.4. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraken.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2010.
(get.) M.A. van Amerongen.