ECLI:NL:CRVB:2010:BN2359
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante was van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische beperkingen en de pijn en vermoeidheidsklachten die zij ervaart. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de WAO-uitkering van appellante had herzien van 25 tot 35% naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid per 19 september 2007.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellante besproken, waaronder de brief van haar behandelende cardioloog van 12 november 2008. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv juist is. De Raad stelt vast dat de rechtbank de inhoud van het besluit van het Uwv en de gronden waarop dit besluit rust, adequaat heeft uiteengezet. De stelling van appellante dat de menselijke maat bij de schatting uit het oog is verloren, wordt door de Raad verworpen, omdat deze niet leidt tot een ander oordeel binnen het wettelijk kader.
De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij G. van der Wiel als voorzitter fungeerde, en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen. De griffier M.A. van Amerongen was ook aanwezig tijdens de uitspraak.