ECLI:NL:CRVB:2010:BN2359

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-6059 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en medische grondslag

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellante, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Almelo. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juli 2010 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellante was van mening dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische beperkingen en de pijn en vermoeidheidsklachten die zij ervaart. De rechtbank had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv de WAO-uitkering van appellante had herzien van 25 tot 35% naar 65 tot 80% arbeidsongeschiktheid per 19 september 2007.

De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn overwegingen de argumenten van appellante besproken, waaronder de brief van haar behandelende cardioloog van 12 november 2008. De Raad concludeert dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de medische grondslag van het besluit van het Uwv juist is. De Raad stelt vast dat de rechtbank de inhoud van het besluit van het Uwv en de gronden waarop dit besluit rust, adequaat heeft uiteengezet. De stelling van appellante dat de menselijke maat bij de schatting uit het oog is verloren, wordt door de Raad verworpen, omdat deze niet leidt tot een ander oordeel binnen het wettelijk kader.

De Centrale Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat er geen aanleiding is voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij G. van der Wiel als voorzitter fungeerde, en de leden J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen. De griffier M.A. van Amerongen was ook aanwezig tijdens de uitspraak.

Uitspraak

09/6059 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 7 oktober 2009, 08/537 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 23 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juni 2010. Appellante was vertegenwoordigd door haar echtgenoot [naam echtgenoot] en het Uwv door mr. T. van der Weert.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 23 april 2008 heeft het Uwv – beslissend op bezwaar – gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%, per 19 september 2007 te herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 23 april 2008 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak de inhoud van het besluit van 23 april 2008 en de gronden waarop dit besluit rust uiteengezet, de gronden van het beroep van appellante weergegeven en aangegeven waarom deze gronden niet slagen.
3.1. Appellante heeft in haar hoger beroepschrift aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv op onvoldoende wijze rekening heeft gehouden met haar psychische beperkingen, de door haar ervaren pijn en haar vermoeidheidsklachten.
3.2. Ter zitting heeft appellante nog naar voren gebracht dat naar haar mening bij de beoordeling van haar arbeidsongeschiktheid de menselijke maat uit het oog is verloren. Zij heeft in dit verband gewezen op de brief van de haar behandelende cardioloog van 12 november 2008.
3.3. Appellante heeft ten slotte gesteld dat een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschikt van 80 tot 100% recht zou doen aan de situatie waarin zij verkeert.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Appellante heeft in hoger beroep ten aanzien van haar gezondheidssituatie en de beperkingen die zij als gevolg daarvan voor het verrichten van arbeid ondervindt geen gronden aangevoerd die zij niet ook reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft die gronden die appellante in hoger beroep heeft herhaald en mitsdien thans wederom ter beoordeling staan, met juistheid besproken. Terecht heeft de rechtbank erop gewezen dat in de voor appellante opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst rekening is gehouden met zowel de klachten van appellante als gevolg van het chronisch whiplashsyndroom, als met de klachten die appellante zowel fysiek als mentaal-emotioneel ondervindt ten gevolge van het myocardinfarct. Terecht heeft de rechtbank er voorts op gewezen dat het Uwv appellante slechts geschikt acht voor het verrichten van fysiek lichte werkzaamheden, zonder stress en (fysieke) piekbelasting gedurende maximaal 4 uren per dag.
Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat uit hetgeen appellante naar voren heeft gebracht niet volgt dat zij meer is beperkt dan door het Uwv is aangenomen.
4.3. Met juistheid heeft de rechtbank voorts aangegeven dat de brief van de appellante behandelende cardioloog van 12 november 2008, bezien in samenhang met de brieven van de cardioloog van 14 september 2007 en 9 april 2009 en de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts van 27 april 2009 niet leidt tot het oordeel dat het besluit van 23 april 2008 niet op een juiste medische grondslag rust.
4.4. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld omtrent de geschiktheid voor appellante van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies.
4.5. De stelling van appellante dat de menselijke maat bij de schatting uit het oog is verloren leidt, gelet op het wettelijk kader waarbinnen de schatting dient plaats te vinden en hetgeen binnen dit kader een rol kan spelen, niet tot succes.
4.6. De in 3.1 tot en met 3.3 bedoelde gronden van appellante treffen mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.7. Voor vergoeding van proceskosten bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) M.A. van Amerongen.
RK