[appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 januari 2009, 08/3404, (hierna: aangevallen uitspraak),
de Commandant Instructiepeloton BT/ET/IT (hierna: commandant)
Datum uitspraak: 15 juli 2010
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De commandant heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E.O. Hooning-Abbas, werkzaam bij ACOM te Leusden. De commandant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.P. Jellema, werkzaam bij het ministerie van Defensie.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant is sergeant der eerste klasse bij de Koninklijke landmacht. In mei 2006 is hij in de functie van instructeur ET geplaatst bij OCT-Genie/Pioniersschool te Vught. Eerst heeft hij daar, tot september 2006, een opleiding elektricien gevolgd.
1.2. Op 14 maart 2007 heeft er tussen appellant en zijn direct leidinggevende, adjudant-onderofficier B, een begeleidingsgesprek plaatsgevonden. Blijkens het verslag daarvan zijn een aantal gezichtspunten besproken waarbij, naast positieve opmerkingen, verbeterpunten zijn aangegeven.
1.3. Omdat de commandant een beoordeling van appellant wenselijk vond, heeft B op 29 juni 2007 een beoordeling van appellant opgemaakt over het tijdvak van 1 juni 2006 tot 29 juni 2007. Het totaaloordeel van de beoordeling luidde “naar behoren”.
1.4. De commandant heeft de beoordeling op 1 november 2007 gewijzigd, waarbij het totaaloordeel “onvoldoende” kwam te luiden. Na bedenkingen van appellant heeft de commandant de beoordeling op 23 november 2007 met inbegrip van de op 1 november 2007 aangebrachte wijzigingen vastgesteld.
1.5. De commandant heeft bij besluit van 1 april 2008 (hierna: bestreden besluit) het bezwaar van appellant tegen het beoordelingsbesluit van 23 november 2007 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende.
3.1. In de eerste plaats heeft appellant zijn standpunt herhaald dat er voorafgaande aan het beoordelingsbesluit ten onrechte niet een functioneringsgesprek met hem is gehouden, waarin hij op tekortkomingen in zijn functioneren is gewezen.
De Raad verwerpt dit standpunt en verwijst daartoe naar hetgeen de rechtbank in rechtsoverweging 5 van de aangevallen uitspraak daarover heeft overwogen. Hieraan voegt hij toe dat appellant, zoals hij ter zitting heeft verklaard, kort na 14 maart 2007 van het onder 1.2 vermelde verslag van het op die datum gehouden begeleidingsgesprek heeft kennis genomen.
3.2. Wat de beoordeling betreft stelt de Raad vast dat de rechtbank in rechtsoverweging 6 van de aangevallen uitspraak bij haar oordeelsvorming de juiste rechterlijke toetsingsmaatstaf heeft aangelegd. Zij is, in de lijn van de vaste rechtspraak van de Raad hierover, dan ook terecht nagegaan of de bij het bestreden besluit gehandhaafde beoordeling op 23 november 2007 vastgestelde beoordeling op onvoldoende gronden berust.
3.3. Zoals blijkt uit het bestreden besluit heeft de commandant de beoordeling van 29 juni 2007 in het nadeel van appellant gewijzigd vastgesteld, omdat naar zijn mening de eerste beoordelaar, B, bij het opmaken van de beoordeling ten onrechte rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat appellant ten gevolge van een burn-out in de beoordelingsperiode niet volledig inzetbaar was. Ervan uitgaande dat appellant wel volledig inzetbaar was, en dit is terecht, heeft de commandant geoordeeld dat het totaaloordeel van functioneren van appellant ten onrechte als “naar behoren” is gekwalificeerd, overigens uitgaande van de motivering die per gezichtspunt in de beoordeling is opgenomen.
3.4. De Raad stelt eerst vast dat B al in het verslag van het begeleidingsgesprek van 14 maart 2007 heeft vermeld dat appellant intussen van een burn-out genezen was verklaard. In het licht hiervan kan naar het oordeel van de Raad de aantekening in de beoordeling van 23 juni 2007, dat appellant in het beoordelingstijdvak herstellende was van een langdurige ziekteperiode, bezwaarlijk letterlijk worden uitgelegd. Dit wordt naar het oordeel van de Raad bevestigd in de beoordeling zelf, waarin bijvoorbeeld het gezichtspunt gedrag onvoldoende is beoordeeld met de kanttekening dat hiervan de mogelijke oorzaak is dat appellant herstellende is van een burn-out. Dat gegeven is voor B dus geen reden geweest de beoordeling op dit punt gunstiger te kleuren dan bij het door hem waargenomen gedrag van appellant past. De Raad houdt het er dan ook voor dat B met de vermelde aantekening in de beoordeling heeft bedoeld dat appellant in het beoordelingstijdvak volledig inzetbaar was, zij het dat hij nog te kampen had met bepaalde restverschijnselen van burn-out, dit zonder merkbaar gevolg voor de beoordeling zelf.
3.5. Daaruit leidt de Raad af dat de commandant in zijn positie van tweede beoordelaar de beoordeling van 29 juni 2007 onjuist heeft uitgelegd. De commandant heeft dus ten onrechte en zonder daartoe overigens gronden aan te geven het totaaloordeel van die beoordeling gewijzigd van “naar behoren” in “onvoldoende”.
Voorts is de Raad, gezien de nauwgezette onderbouwing per gezichtspunt van de beoordeling van 29 juni 2007, niet ervan overtuigd geraakt dat deze beoordeling met het totaaloordeel “naar behoren” een te positief beeld van het functioneren van appellant geeft en dus op onvoldoende gronden zou berusten.
3.6. Anders dan de rechtbank komt de Raad tot de slotsom dat de bij het bestreden besluit gehandhaafde beoordeling van 23 november 2007 op onvoldoende gronden berust. De rechtbank heeft dan ook ten onrechte het bestreden besluit in stand gelaten. De aangevallen uitspraak moet dus worden vernietigd. De Raad zal, doende wat de rechtbank zou behoren te doen, het bestreden besluit vernietigen en het beoordelingsbesluit van
23 november 2007 herroepen. Het gebrek dat aan het bestreden besluit kleeft, kleeft immers ook aan dat beoordelingsbesluit en kan niet bij een nieuw besluit op bezwaar worden hersteld. Voorts zal de Raad met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien en bepalen dat de beoordeling van 29 juni 2007 ongewijzigd in de plaats treedt van het beoordelingsbesluit van 23 november 2007.
4. In het vorenstaande ziet de Raad aanleiding de commandant op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die appellant in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, te begroten op € 644,- als kosten voor rechtsbijstand. Tevens zal de Raad de commandant op grond van artikel 8:75 van de Awb veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 1.288,-, eveneens aan kosten van rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dit besluit;
Herroept het besluit van 23 november 2007;
Bepaalt dat de beoordeling van 29 juni 2007 ongewijzigd in de plaats treedt van het besluit van 23 november 2007.
Veroordeelt de commandant in de kosten van appellant in bezwaar, beroep en hoger beroep tot een bedrag van € 1.932,-;
Bepaalt dat de commandant aan appellant het door hem in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 316,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en M.C. Bruning en B.J. van de Griend als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2010.