ECLI:NL:CRVB:2010:BN2196

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4325 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geen nieuw recht op WW-uitkering voor appellant na extra gewerkte uren als EHBO-er

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die in beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. Appellant, werkzaam als procesoperator, had verzocht om een herbeoordeling van zijn WW-aanspraken, omdat hij extra uren als EHBO-er had gewerkt. Het Uwv had vastgesteld dat er geen nieuw recht op WW-uitkering was ontstaan, omdat de extra gewerkte uren niet inherent waren aan zijn functie en niet als onderdeel van de arbeidsovereenkomst konden worden beschouwd. De Raad oordeelde dat appellant niet had aangetoond dat de extra uren onderdeel uitmaakten van zijn arbeidsovereenkomst of dat er mondelinge afspraken waren gemaakt die hem verplichtten deze uren te werken. De Raad bevestigde het standpunt van het Uwv dat de gewerkte uren als EHBO-er niet meetelden voor de berekening van het aantal arbeidsuren in het kader van de WW. Tevens werd het beroep op het vertrouwensbeginsel verworpen, omdat er geen toezegging van het Uwv was die in rechte kon worden gehonoreerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

09/4325 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 juni 2009, 08/4200 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.E. de Hoop hoger beroep ingesteld.
Mr. De Hoop heeft zich als gemachtigde teruggetrokken. Appellant heeft bij brief van 18 september 2009 de gronden van het hoger beroep aan de Raad gezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarop appellant heeft geageerd bij brief van 10 oktober 2009.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2010. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant is vanaf 1 februari 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 40 uur per week als procesoperator in drieploegendienst gaan werken in dienst van [naam werkgever] te [vestigingsplaats] (hierna: [werkgever]). Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant vanaf 10 mei 2004 recht had op een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) nadat hij arbeidsuren als schoonmaker bij een andere werkgever had verloren. Op de zogenoemde werkbriefjes over de periode van 19 december 2005 tot en met 14 januari 2007 heeft appellant opgegeven in de weekenden voor [werkgever] te hebben gewerkt: voor het eerst op zaterdag 15 april 2006 en voor het laatst op zondag 24 december 2006.
1.2. Bij ongedateerde brief, ontvangen op 7 februari 2007, heeft appellant het Uwv verzocht zijn WW-aanspraken opnieuw te beoordelen. Bij besluit van 8 februari 2007 heeft het Uwv vastgesteld dat geen nieuw recht op WW-uitkering voor appellant is ontstaan. Het tegen dit besluit gemaakte bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard bij besluit van 21 mei 2007. Bij uitspraak van 18 oktober 2007 heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 21 mei 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ook het ter uitvoering van die uitspraak genomen besluit van 30 november 2007 is door de rechtbank Rotterdam vernietigd bij uitspraak van 8 juli 2008.
1.3. Het Uwv heeft vervolgens nader onderzoek verricht en informatie ingewonnen bij [werkgever]. Appellant heeft op de door [werkgever] verstrekte informatie schriftelijk gereageerd. Bij besluit van 8 september 2008 (hierna: bestreden besluit) is het Uwv gebleven bij zijn standpunt dat voor appellant geen nieuw recht op WW-uitkering is ontstaan. Het Uwv heeft daartoe beslissend geacht dat de extra door appellant gewerkte uren als EHBO-er als overuren bij de bepaling van het gemiddeld aantal arbeidsuren buiten beschouwing moeten worden gelaten, zodat geen sprake is van arbeidsurenverlies als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de WW.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv onderschreven.
3. Appellant heeft in hoger beroep toegelicht dat hij begin 2007 zijn werkzaamheden als EHBO-er heeft verloren. Volgens hem is de wet niet correct toegepast en is een hem tijdens de hoorzitting van 20 november 2007 gedane toezegging niet nagekomen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de WW is werkloos de werknemer die:
a. ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren, alsmede het recht op onverminderde loondoorbetaling van zijn loon over die uren; en
b. beschikbaar is om arbeid te aanvaarden.
4.2. In artikel 16, tweede lid, van de WW is bepaald dat onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren wordt verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 weken voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht.
4.3. In artikel 16, zevende lid, van de WW is de mogelijkheid geopend om bij ministeriële regeling regels te stellen omtrent de berekening van het aantal arbeidsuren bedoeld in het tweede lid. Ingevolge artikel 4a, eerste lid, van de daarop gebaseerde Regeling gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (hierna: Regeling) worden voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in artikel 16, tweede lid, van de WW, zonodig in afwijking van de voorgaande artikelen, buiten beschouwing gelaten de uren waarin de werknemer overwerk heeft verricht. Artikel 4a, tweede lid, van de Regeling luidde ten tijde hier van belang:
“Onder overwerk als bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstaan de uren waarin:
a. de werknemer krachtens arbeidsovereenkomst of CAO verplicht was arbeid te verrichten en die uren zonder die verplichting als overuren zouden moeten worden aangemerkt; of
b. de werknemer meer dan de normale arbeidstijd arbeid heeft verricht en die uren inherent zijn aan de functie.”
4.4. Naar het oordeel van de Raad kan op basis van de beschikbare gegevens niet worden aangenomen dat appellant krachtens arbeidsovereenkomst of CAO verplicht was om de door hem op zijn werkbriefjes opgegeven extra gewerkte uren te verrichten. Appellant heeft niet aannemelijk gemaakt dat die gewerkte extra uren onderdeel zijn gaan uitmaken van de bestaande arbeidsovereenkomst met [werkgever] of dat in de loop van 2006 mondelinge afspraken zijn gemaakt waaruit een verplichting jegens [werkgever] om die extra uren in de weekends te werken voortvloeide. De stelling van appellant dat van de zijde van [werkgever] op dit punt onjuiste informatie zou zijn verstrekt, is niet onderbouwd. Appellant heeft voorts bevestigd dat de door hem in 2006 gewerkte extra uren als EHBO-er niet inherent zijn aan zijn functie van procesoperator. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat artikel 4a, eerste lid, van de Regeling in het geval van appellant van toepassing is.
4.5. Het voorgaande betekent dat appellant ten tijde hier van belang geen voor de toepassing van artikel 16 van de WW relevant aantal arbeidsuren heeft verloren, zodat hij begin 2007 niet werkloos is geworden.
4.6. De Raad is voorts van oordeel dat niet is gebleken van een toezegging van de zijde van het Uwv waarop een in rechte te honoreren beroep op het vertrouwensbeginsel kan worden gebaseerd.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Lammerse.
RK