ECLI:NL:CRVB:2010:BN2192

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
22 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-5169 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week en toekenning van WW-uitkering

In deze zaak gaat het om de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week van appellante en de toekenning van een WW-uitkering. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. G. Martin, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad, die haar beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond had verklaard. Het Uwv had aan appellante een WW-uitkering toegekend op basis van een gemiddeld aantal arbeidsuren van 38,63 per week, berekend over een referteperiode van 26 weken. Appellante betwistte deze vaststelling en stelde dat het Uwv onvoldoende onderzoek had gedaan naar het werkelijke aantal gewerkte uren.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 22 juli 2010 behandeld. De Raad oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat het gemiddeld aantal arbeidsuren te laag was vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat het Uwv de berekening van het gemiddeld aantal arbeidsuren correct had uitgevoerd. Appellante had geen overtuigend bewijs geleverd dat zij meer uren had gewerkt dan het Uwv had vastgesteld. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak, waarbij het beroep van appellante ongegrond werd verklaard.

De Raad zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering door de werknemer die stelt meer uren te hebben gewerkt dan in de administratie van de werkgever is vastgelegd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, met G.A.J. van den Hurk als voorzitter.

Uitspraak

09/5169 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 30 juli 2009, 09/243 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 juli 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Martin, advocaat te Purmerend, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 31 mei 2010 heeft appellante nadere stukken in het geding gebracht. Het Uwv heeft daarop gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Martin. Het Uwv heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 4 september 2008 heeft het Uwv aan appellante een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) toegekend, uitgaande van een verlies van arbeidsuren van gemiddeld 38,63 uur per week en een dagloon van € 78,64.
1.3. Bij besluit van 6 januari 2009 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen het besluit van 4 september 2008 ongegrond verklaard. Daartoe is onder meer overwogen dat appellante gedurende de periode van 11 februari 2008 tot en met 10 augustus 2008 (de zogeheten referte-periode) in totaal 1004,25 uur gewerkt heeft. Gemiddeld over het aantal van 26 gewerkte weken komt dit uit op 38,63 uur per week.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Met betrekking tot de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week heeft zij het volgende overwogen:
“Artikel 16, eerste lid, van de WW bepaalt dat werkloos is de werknemer die onder meer ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren. Ingevolge het tweede lid van artikel 16 wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Op grond van het zevende lid van artikel 16 is verweerder bevoegd voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid, uren waarin geen arbeid is verricht gelijk te stellen met arbeidsuren.
Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij het Besluit gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (Stcrt. 1986, 248, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2006, 182) (hierna: Besluit gelijkstelling arbeidsuren). Ingevolge art. 1, eerste lid, aanhef en onder b, van dat besluit worden voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in art. 16, tweede lid, van de WW met arbeidsuren gelijkgesteld uren, waarin de werknemer niet heeft gewerkt als gevolg van vakantie-, snipper-, of compensatie-verlofdagen, voor zover hij voor die dagen geen loon maar een schadeloosstelling wegens loonderving heeft ontvangen of een aanspraak hierop heeft verkregen. Onder c is een soortgelijke regeling opgenomen voor feestdagen.
Volgens het bestreden besluit heeft verweerder het gemiddeld aantal arbeidsuren van eiseres vastgesteld met toepassing van artikel 16 van de WW en het Besluit gelijkstelling arbeidsuren.
Op grond van de opgave van Dactylo heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in de 26 weken voorafgaand aan 11 augustus 2008 (de referteperiode van 11 februari 2008 tot en met 10 augustus 2008) in totaal (derhalve inclusief de gelijkgestelde uren) 1004,25 uren heeft gewerkt. Overigens is van de zijde van verweerder ter zitting aangegeven dat de uren waarin eiseres overwerk heeft verricht bij de berekening van het arbeidsurenverlies meegenomen zijn, terwijl zij ingevolge de toepasselijke regelgeving strikt genomen buiten beschouwing gelaten hadden moeten worden. Omdat het alsnog buiten beschouwing laten van de overwerkuren in het nadeel van eiseres is heeft verweerder, aldus de gemachtigde ter zitting, geen aanleiding gezien het bestreden besluit aan te passen. Het gemiddels aantal arbeidsuren per week bedraagt dan volgens verweerder 38,63 (1004,25: 26 weken).
Naast vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (vgl. LJN: AW5235) ligt het op de weg van de werknemer die stelt meer uren te hebben gewerkt en die dientengevolge aanspraak maakt op meer loon dan uit de administratie van de werkgever blijkt, om toereikend bewijs te leveren van die stelling. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om dat bewijs te leveren. De enkele niet nader met stukken onderbouwde stelling dat zij niet minder dan 40 uur per week heeft gewerkt is onvoldoende. Eiseres heeft nog verwezen naar de werkbriefjes waarop naar zij stelt het juiste aantal gewerkte uren is vermeld maar zij heeft deze werkbriefjes niet in het geding gebracht. Dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiseres is gesteld, Dactylo in verband met een eventuele loonvordering weigert eiseres de werkbriefjes over de referteperiode te overhandigen, ligt in de risicosfeer van eiseres. Anders dan namens eiseres is gesteld bestaat er in de gegeven omstandigheden, waar niet tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat de opgave van de werkgever niet juist is, geen verplichting voor verweerder om die werkbriefjes bij de werkgever op te vragen.”
De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om de berekening van het dagloon voor onjuist te houden.
3. Appellante heeft in hoger beroep het oordeel van de rechtbank over de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week (hierna: gaa) bestreden. Zij stelt zich op het standpunt dat het Uwv zelfstandig onderzoek had moeten doen naar het aantal daadwerkelijk gewerkte uren in de referte-periode.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met betrekking tot de vaststelling van het gaa, zoals dat door het Uwv is berekend in het kader van het bepaalde bij en krachtens artikel 16 van de WW, verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daaromtrent heeft overwogen. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen die tot dat oordeel hebben geleid.
4.2. De Raad voegt daaraan nog toe dat appellante ook met de bij de brief van 31 mei 2010 toegezonden nadere stukken niet aannemelijk heeft gemaakt dat het gaa met 38,63 uur per week te laag is vastgesteld.
4.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak moet, voor zover deze is aangevochten, worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en H.G. Rottier en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) M. Lammerse.
RK