2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Met betrekking tot de vaststelling van het gemiddeld aantal arbeidsuren per week heeft zij het volgende overwogen:
“Artikel 16, eerste lid, van de WW bepaalt dat werkloos is de werknemer die onder meer ten minste vijf of ten minste de helft van zijn arbeidsuren per kalenderweek heeft verloren. Ingevolge het tweede lid van artikel 16 wordt onder de in het eerste lid bedoelde arbeidsuren per kalenderweek verstaan het aantal uren waarin de werknemer in de 26 kalenderweken onmiddellijk voorafgaande aan het intreden van zijn verlies van arbeidsuren gemiddeld per week als werknemer arbeid heeft verricht. Op grond van het zevende lid van artikel 16 is verweerder bevoegd voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in het tweede lid, uren waarin geen arbeid is verricht gelijk te stellen met arbeidsuren.
Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt bij het Besluit gelijkstelling niet-gewerkte uren met gewerkte uren (Stcrt. 1986, 248, laatstelijk gewijzigd Stcrt. 2006, 182) (hierna: Besluit gelijkstelling arbeidsuren). Ingevolge art. 1, eerste lid, aanhef en onder b, van dat besluit worden voor de berekening van het aantal arbeidsuren, bedoeld in art. 16, tweede lid, van de WW met arbeidsuren gelijkgesteld uren, waarin de werknemer niet heeft gewerkt als gevolg van vakantie-, snipper-, of compensatie-verlofdagen, voor zover hij voor die dagen geen loon maar een schadeloosstelling wegens loonderving heeft ontvangen of een aanspraak hierop heeft verkregen. Onder c is een soortgelijke regeling opgenomen voor feestdagen.
Volgens het bestreden besluit heeft verweerder het gemiddeld aantal arbeidsuren van eiseres vastgesteld met toepassing van artikel 16 van de WW en het Besluit gelijkstelling arbeidsuren.
Op grond van de opgave van Dactylo heeft verweerder vastgesteld dat eiseres in de 26 weken voorafgaand aan 11 augustus 2008 (de referteperiode van 11 februari 2008 tot en met 10 augustus 2008) in totaal (derhalve inclusief de gelijkgestelde uren) 1004,25 uren heeft gewerkt. Overigens is van de zijde van verweerder ter zitting aangegeven dat de uren waarin eiseres overwerk heeft verricht bij de berekening van het arbeidsurenverlies meegenomen zijn, terwijl zij ingevolge de toepasselijke regelgeving strikt genomen buiten beschouwing gelaten hadden moeten worden. Omdat het alsnog buiten beschouwing laten van de overwerkuren in het nadeel van eiseres is heeft verweerder, aldus de gemachtigde ter zitting, geen aanleiding gezien het bestreden besluit aan te passen. Het gemiddels aantal arbeidsuren per week bedraagt dan volgens verweerder 38,63 (1004,25: 26 weken).
Naast vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (vgl. LJN: AW5235) ligt het op de weg van de werknemer die stelt meer uren te hebben gewerkt en die dientengevolge aanspraak maakt op meer loon dan uit de administratie van de werkgever blijkt, om toereikend bewijs te leveren van die stelling. De rechtbank is van oordeel dat eiseres er niet in is geslaagd om dat bewijs te leveren. De enkele niet nader met stukken onderbouwde stelling dat zij niet minder dan 40 uur per week heeft gewerkt is onvoldoende. Eiseres heeft nog verwezen naar de werkbriefjes waarop naar zij stelt het juiste aantal gewerkte uren is vermeld maar zij heeft deze werkbriefjes niet in het geding gebracht. Dat, zoals ter zitting door de gemachtigde van eiseres is gesteld, Dactylo in verband met een eventuele loonvordering weigert eiseres de werkbriefjes over de referteperiode te overhandigen, ligt in de risicosfeer van eiseres. Anders dan namens eiseres is gesteld bestaat er in de gegeven omstandigheden, waar niet tot op zekere hoogte aannemelijk is gemaakt dat de opgave van de werkgever niet juist is, geen verplichting voor verweerder om die werkbriefjes bij de werkgever op te vragen.”
De rechtbank heeft voorts geen aanleiding gezien om de berekening van het dagloon voor onjuist te houden.