ECLI:NL:CRVB:2010:BN1404

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5993 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WAO-uitkering

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante had eerder een uitkering op basis van de WAO, maar het Uwv heeft vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is, waardoor zij geen recht meer heeft op deze uitkering. De Centrale Raad van Beroep heeft op 15 juli 2010 uitspraak gedaan.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek tot de conclusie is gekomen dat appellante met ingang van 1 augustus 2007 geen recht meer heeft op een WAO-uitkering. Dit besluit is gebaseerd op een Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) die is aangepast na een rapport van de bezwaarverzekeringsarts. De Raad heeft de argumenten van appellante, die stelde dat haar medische klachten onvoldoende zijn meegewogen, niet overtuigend geacht.

De rechtbank had eerder overwogen dat de rapportages van de verzekeringsartsen zorgvuldig tot stand zijn gekomen en dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid van deze rapportages. De Raad sluit zich aan bij deze overwegingen en concludeert dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, medisch passend zijn voor appellante.

De Raad heeft ook geoordeeld dat er geen termen zijn om het Uwv te veroordelen tot schadevergoeding. Het hoger beroep van appellante is dan ook afgewezen en de uitspraak van de rechtbank is bevestigd.

Uitspraak

08/5993 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 8 september 2008, 08/973 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
II. OVERWEGINGEN
1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat thans met het volgende.
2. Aan appellante, laatstelijk werkzaam als administratief medewerkster voor 40 uur per week, is vanwege psychische klachten met ingang van 12 oktober 1983 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkering is met ingang van
24 maart 1996 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%.
2.1. Na verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek heeft het Uwv bij besluit van 5 juni 2007 vastgesteld dat appellante met ingang van 1 augustus 2007 geen recht meer heeft op een uitkering ingevolge de WAO, omdat de mate van haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% is. Bij besluit van 6 juni 2007 heeft het Uwv appellante meegedeeld dat zij met ingang van 1 augustus 2007 eveneens geen recht meer heeft op toeslag ingevolge de Toeslagenwet (TW). Bij besluit van 11 juni 2007 heeft het Uwv appellante zijn re-integratievisie kenbaar gemaakt.
2.2. In het kader van de behandeling van de tegen de besluiten gemaakte bezwaren heeft de bezwaarverzekeringsarts op 21 januari 2008 een nader rapport uitgebracht, hetgeen heeft geleid tot aanpassing van de eerder opgestelde zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Hierop zijn door de bezwaararbeidsdeskundige bij rapport van 24 januari 2008 de arbeidsmogelijkheden aangegeven die actueel en geschikt zijn voor appellante op 1 augustus 2007, te weten de functies verkoper groothandel, elektronica monteur en productiemedewerker industrie. De wijziging van de functies ten opzichte van de primaire beoordeling leidde niet tot een wijziging van de arbeidsongeschiktheidsklasse van appellante.
2.3. Bij besluit van 1 februari 2008 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren tegen de besluiten van 5, 6 en 11 juni 2007 ongegrond verklaard en die besluiten gehandhaafd.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de rapportages van de verzekeringsartsen niet zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat de primaire verzekeringsarts alvorens een FML op te stellen, informatie heeft ingewonnen bij de huisarts, appellante op het spreekuur heeft gezien, alsmede dossierstudie en lichamelijk onderzoek heeft verricht. De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht en overleg gehad met de verzekeringsarts. Voorts stelt de rechtbank vast dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de rapportages. Appellante heeft geen medische gegevens overgelegd die aanknopingspunten bieden voor het standpunt dat haar medische beperkingen zijn onderschat. De rechtbank twijfelt er tenslotte niet aan dat appellante veel klachten en beperkingen ervaart, maar merkt op dat in het kader van de WAO bepalend is of appellante op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking genomen arbeid niet kan verrichten.
In bijzondere situaties kunnen klachten zonder duidelijke oorzaak leiden tot de conclusie, dat beperkingen tot het verrichten van arbeid bestaan die voortvloeien uit ziekte of gebrek, maar daaraan is de voorwaarde verbonden dat bij de medische deskundigen een vrijwel éénduidige, consistente opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten. Daarvan is in het geval van appellante geen sprake. Met betrekking tot het arbeidskundig onderzoek heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige heeft toegelicht waarom de signaleringen bij de uiteindelijk drie geselecteerde functies niet betekenen dat de functies niet te belastend zijn voor appellante.
4. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere stellingen herhaald. Volgens appellante heeft het Uwv onvoldoende aandacht besteed aan haar medische klachten, zoals de hernia en het litteken op de longen. Ook is zij van mening dat zij de geduide functies niet kan verrichten.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1. De Raad kan zich geheel verenigen met het oordeel van de rechtbank en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Ook de Raad is tot het oordeel gekomen dat op grond van de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens voldoende is komen vast te staan dat bij appellante op 1 augustus 2007 niet meer beperkingen bestonden met betrekking tot het verrichten van arbeid dan door de verzekeringsartsen is vastgesteld. Met betrekking tot de grief van appellante dat het Uwv te weinig aandacht heeft besteed aan haar medische klachten verwijst de Raad naar hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen. Voorts merkt de Raad over de medische klachten nog het volgende op. De bezwaarverzekeringsarts heeft in zijn rapport vermeld dat zowel de diagnose CVS als diagnose fibromyalgie door de neuroloog en reumatoloog niet éénduidig zijn gesteld omdat appellante niet voldeed aan alle daarvoor geldende criteria. Van een groot litteken op de longen is bij lichamelijk onderzoek door de verzekeringsarts niet gebleken en evenmin heeft de huisarts van appellante het bestaan van een longaandoening gemeld. De verzekeringsarts heeft geen aanwijzingen gevonden voor het bestaan van radiculaire prikkeling wijzend op een hernia en in dit licht is er volgens de bezwaarverzekeringsarts voldoende rekening gehouden met verminderde rugbelastbaarheid bij een discopathie.
Voor de stressklachten zijn bij de aanpassing van de FML alsnog beperkingen gesteld op het item hoog handelingstempo en omgaan met conflicten. Uit informatie van de huisarts is gebleken dat appellante voor de klacht endometriosis in 2000 bij de gynaecoloog is geweest en nadien niet meer. Evenmin als in beroep heeft appellante in hoger beroep ter ondersteuning van haar standpunt medische stukken in het geding gebracht, die een ander licht zouden kunnen werpen op de aan het bestreden besluit liggende medische beoordeling, terwijl zij ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat haar belastbaarheid meer of zwaarder beperkt is dan door het Uwv met de FML is aangenomen. Aldus uitgaande van de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen is de Raad met de rechtbank van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellante in medisch opzicht passend moeten worden aangemerkt.
5.2. Ook in hoger beroep heeft appellante tegen de handhaving van de beëindiging van de toeslag ingevolge de TW en de vaststelling van de re-integratievisie geen afzonderlijke grieven naar voren gebracht, zodat deze geen bespreking behoeven.
5.3. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Er is geen grond voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en B.M. van Dun en K.J. Kraan als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I. Mos.
JL