ECLI:NL:CRVB:2010:BN1380

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
15 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2271 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WW-uitkering na intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van referte-eisen

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze werd herzien en later ingetrokken. Appellante verzocht om een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 augustus 2007, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees deze aanvraag af, omdat er volgens hen geen nieuwe werkloosheid was ontstaan. De rechtbank Haarlem had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

De Raad overwoog dat appellante vanaf 12 oktober 1983 een WAO-uitkering ontving en dat deze uitkering op 1 augustus 2007 was ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De Raad concludeerde dat appellante in de periode van 26 maart 1996 tot 1 augustus 2007 geen werkzaamheden had verricht en dat er op 1 augustus 2007 geen nieuwe werkloosheid was ontstaan. De Raad bevestigde het standpunt van het Uwv dat appellante niet voldeed aan de referte-eis voor de WW-uitkering. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellante om aan de referte-eisen te voldoen om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering, en bevestigt dat de intrekking van de WAO-uitkering gevolgen heeft voor de mogelijkheid om een WW-uitkering aan te vragen. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de WW-aanvraag van appellante had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

09/2271 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 13 maart 2009, 08/3346 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 15 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juni 2010. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. J.P.A. Loogman.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante ontving met ingang van 12 oktober 1983 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Met ingang van 24 maart 1996 is de WAO-uitkering herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. In verband hiermee heeft appellante op 19 juli 1996 met ingang van 24 maart 1996 een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) aangevraagd, welke uitkering zou zijn geweigerd omdat zij niet voldeed aan de referte-eis. Een afschrift van het daartoe genomen besluit kan het Uwv niet meer reproduceren. Met ingang van 1 augustus 2007 is de WAO-uitkering ingetrokken omdat de mate van de arbeidsongeschiktheid van appellante minder is dan 15%. Appellante heeft in verband hiermee op 3 juni 2007 een uitkering ingevolge de WW aangevraagd met ingang van 1 augustus 2007.
1.1. Bij besluit van 27 juli 2007 is appellante met ingang van 1 augustus 2007 geen uitkering ingevolge de WW toegekend omdat zij reeds op 24 januari 1996 werkloos is geworden, toen niet voldeed aan de wekeneis en er op 1 augustus 2007 geen sprake was van een (nieuwe) eerste werkloosheidsdag. Het bezwaar hiertegen is bij besluit van
26 februari 2008, het bestreden besluit, ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het Uwv onderschreven dat er ten tijde van de intrekking van de WAO-uitkering met ingang van 1 augustus 2007 geen nieuwe werkloosheid is ontstaan.
3. In hoger beroep heeft appellante haar eerdere stellingen herhaald. Volgens appellante kan op grond van de gedingstukken niet worden geconcludeerd dat zij niet voldoet aan de referte-eis en heeft het Uwv onvoldoende onderzoek verricht.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Appellante heeft met ingang van 12 oktober 1983, de datum met ingang waarvan haar een uitkering ingevolge de WAO was toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, haar 40 arbeidsuren verloren, alsmede het recht op onverminderde doorbetaling van haar loon. Het Uwv heeft aangenomen dat appellante met ingang van 26 maart 1996, toen de WAO-uitkering werd herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%, beschikbaar was om arbeid te aanvaarden en op dat moment voldeed aan de voorwaarden van artikel 16, eerste lid, van de WW om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering. Gelet op artikel 16a, tweede lid, van de WW, heeft het Uwv daarom 26 maart 1996 terecht aangemerkt als eerste werkloosheidsdag. Appellante heeft in de periode tussen 26 maart 1996 en 1 augustus 2007 geen werkzaamheden als werknemer meer verricht. Per 1 augustus 2007 is dan ook niet opnieuw werkloosheid ontstaan. Het Uwv heeft derhalve op goede gronden appellante het recht op een WW-uitkering met ingang van 1 augustus 2007 ontzegd.
4.2. Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep niet en komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking. Er is geen grond voor een veroordeling van het Uwv tot schadevergoeding.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Wijst het verzoek om veroordeling tot schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en K.J. Kraan en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2010.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I. Mos.
JL