ECLI:NL:CRVB:2010:BN1380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H.G. Rottier
- K.J. Kraan
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering na intrekking van WAO-uitkering en beoordeling van referte-eisen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 15 juli 2010 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. Appellante had een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen, maar deze werd herzien en later ingetrokken. Appellante verzocht om een uitkering op basis van de Werkloosheidswet (WW) met ingang van 1 augustus 2007, maar het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) wees deze aanvraag af, omdat er volgens hen geen nieuwe werkloosheid was ontstaan. De rechtbank Haarlem had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Raad overwoog dat appellante vanaf 12 oktober 1983 een WAO-uitkering ontving en dat deze uitkering op 1 augustus 2007 was ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. De Raad concludeerde dat appellante in de periode van 26 maart 1996 tot 1 augustus 2007 geen werkzaamheden had verricht en dat er op 1 augustus 2007 geen nieuwe werkloosheid was ontstaan. De Raad bevestigde het standpunt van het Uwv dat appellante niet voldeed aan de referte-eis voor de WW-uitkering. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd. Tevens werd het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellante om aan de referte-eisen te voldoen om in aanmerking te komen voor een WW-uitkering, en bevestigt dat de intrekking van de WAO-uitkering gevolgen heeft voor de mogelijkheid om een WW-uitkering aan te vragen. De Raad oordeelde dat het Uwv op goede gronden de WW-aanvraag van appellante had afgewezen en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.