ECLI:NL:CRVB:2010:BN1277

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3466 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die sinds 1996 een uitkering ontving vanwege arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft op 14 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep, nadat de rechtbank Maastricht in een eerdere uitspraak het bestreden besluit van het Uwv had vernietigd, maar de rechtsgevolgen daarvan in stand had gelaten. Appellante, bijgestaan door haar advocaat H.J.A. Aerts, stelde dat haar lichamelijke en psychische klachten steeds meer beperkingen met zich meebrachten, waardoor zij niet in staat was om arbeid te verrichten. Het Uwv had haar echter in staat geacht om te werken, gebaseerd op rapportages van bezwaarverzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen.

De Raad heeft de conclusies van de door hem ingeschakelde psychiater drs. M. Ch. Doorakkers gevolgd, die na onderzoek tot de conclusie kwam dat appellante op de datum in geding niet in staat was tot het verrichten van de geselecteerde functies. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berustte, en vernietigde de aangevallen uitspraak, voor zover deze was aangevochten. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die op € 966,-- werden begroot. De Raad bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

07/3466 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 10 mei 2007, 06/1512 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 14 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante is door H.J.A. Aerts, werkzaam bij Delescen en Scheers advocaten te Roermond, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend, waarbij een rapportage van bezwaarverzekeringsarts J. Jonker van 19 juli 2007 is overgelegd.
Op de door appellante ingezonden medische gegevens heeft het Uwv gereageerd met rapportages van de bezwaarverzekeringsarts.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door H.J.A. Aerts. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp.
Na de behandeling ter zitting is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Op verzoek van de Raad heeft de psychiater drs. M. Ch. Doorakkers als deskundige onderzoek verricht, waarvan bij rapport van 24 september 2009 verslag is gedaan. In reactie op dit rapport heeft het Uwv een rapportage van bezwaarverzekeringsarts Jonker van 28 december 2009 ingezonden, waarop de deskundige bij brief van 12 januari 2010 heeft gereageerd.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 2 juni 2010. Appellante is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.W. Huiskamp.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante is laatstelijk voor 28,6 uur per week werkzaam geweest als assistent beheerder in een amusementshal. Per 1 juni 1995 heeft zij zich, vanuit de situatie dat zij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld. Per einde wachttijd, die destijds 52 weken bedroeg, is haar met ingang van 30 mei 1996 door de rechtsvoorganger van het Uwv een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, welke werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Appellante is in het kader van een herbeoordeling op grond van het aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten op 3 maart 2005 en 13 oktober 2005 onderzocht door de verzekeringsarts K. Lemmers, die beschikte over een op zijn verzoek opgesteld expertiserapport van de psychiater dr. R. Minnekeer. Op basis van de resultaten van dat onderzoek heeft de verzekeringsarts appellante in staat geacht tot het verrichten van arbeid, met inachtneming van de beperkingen, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 13 oktober 2005. Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige M. Vos-Lalieu een aantal functies geselecteerd, die in overeenstemming worden geacht met de beperkingen van appellante en waarmee het verlies aan verdiencapaciteit is berekend op minder dan 15%. Vervolgens heeft het Uwv bij besluit van 1 december 2005 aan appellante meegedeeld dat haar WAO-uitkering met ingang van 25 januari 2006 wordt ingetrokken.
1.3. Bij besluit van 18 mei 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante, onder verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts T.J.W. Janssen van 17 mei 2006, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overwogen dat het Uwv, gelet op de voorhanden medische gegevens, de belastbaarheid van appellante niet heeft overschat en dat de medische component mitsdien op goede gronden berust. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van de schatting heeft de rechtbank geoordeeld dat met de (eerst) in beroep bij de rechtbank gegeven toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige alle zich in de toelichtingen voordoende opgenomen beperkingen, alsook de mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid in de geduide functies, voldoende en adequaat zijn gemotiveerd en dat terecht is vastgesteld dat het verlies aan verdienvermogen daarmee minder dan 15% bedraagt. Gelet hierop heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, maar bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan geheel in stand kunnen blijven en tevens bepalingen gegeven over vergoeding van proceskosten en griffierecht
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar lichamelijke en psychische klachten in toenemende mate tot aanzienlijke beperkingen leiden en dat er geen sprake is van duurzaam benutbare mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, terwijl zij bovendien volledig beperkt is in het persoonlijk en sociaal functioneren. Gelet op deze medische bezwaren kan appellante zich evenmin verenigen met de door de bezwaararbeidsdeskundige geduide functies, alsmede met de daarop gebaseerde mate van arbeidsongeschiktheid.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellante tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Naar aanleiding van de door appellante aangevoerde gronden en de overgelegde medische gegevens, alsmede gelet op het verhandelde ter zitting van 11 maart 2009 heeft de Raad aan de psychiater Doorakkers verzocht als deskundige van advies te dienen. In ’s-Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat hij het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel geïndiceerd is. De Raad is van oordeel dat in het thans voorliggende geval geen aanleiding bestaat om van deze hoofdregel af te wijken. Daartoe heeft de Raad in aanmerking genomen dat de conclusies van de door hem ingeschakelde deskundige op een voldoende uitgebreid en zorgvuldig onderzoek berusten en overtuigend, aan de hand van een relevant medisch onderzoek en kennisneming van de omtrent appellante beschikbare medische informatie, zijn gemotiveerd.
4.2. De Raad kent dan ook doorslaggevende betekenis toe aan het bij rapport van 24 september 2009 gegeven oordeel van de door hem geraadpleegde deskundige. In deze rapportage is aangegeven dat op de datum in geding bij appellante sprake was van een dysthyme stoornis, een somatisatiestoornis en een aanpassingsstoornis met een gemengde stoornis van emoties en gedrag, alsmede een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met cluster B en C trekken. De psychiater heeft deze aandoeningen met een langdurig en chronisch beloop vastgesteld en aangegeven dat hij ervan overtuigd is dat de klachten van appellante in dezelfde mate aanwezig waren ten tijde in geding, zijnde de datum 25 januari 2006. De deskundige heeft vermeld dat hij zich niet kan verenigen met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid en dat deze wat betreft persoonlijk en sociaal functioneren en werktijden dient te worden bijgesteld, naast de fysieke beperkingen door de COPD, de pijnklachten en de migraine. Specifiek voortkomend uit de psychiatrische stoornissen zijn er beperkingen aangegeven in het concentreren (dysthyme stoornis), het verdelen van aandacht (dysthyme stoornis), het inzicht hebben in eigen kunnen (somatisatiestoornis, persoonlijkheidsstoornis NAO) en het handelingstempo (dysthyme stoornis). Ook geeft hij problemen aan met het hanteren van problemen van anderen, het uiten van eigen gevoelens, het omgaan met conflicten en samenwerken (allen persoonlijkheidsstoornis NAO) en beperkingen ten aanzien van werktijden (dysthyme stoornis, somatisatiestoornis). De deskundige heeft aangegeven dat hij appellante op 25 januari 2006 niet in staat achtte tot het verrichten van werkzaamheden, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Naar aanleiding van de reactie van bezwaarverzekeringsarts Jonker heeft de deskundige in zijn brief van 12 januari 2010 aangegeven daarin geen aanleiding te zien om zijn oordeel te wijzigen omdat de instrumenten, zoals gebruikt bij zijn onderzoek, geen bandbreedte laten voor meer gespecificeerde uitspraken aangezien dit de validiteit van het onderzoek geweld zou aandoen. Naar het oordeel van de Raad heeft de deskundige zijn conclusies zorgvuldig heroverwogen. De Raad ziet dan ook geen gronden om af te wijken van de conclusies van de door hem ingeschakelde deskundige.
4.3. Uit hetgeen onder 4.1 en 4.2 is overwogen, volgt dat het bestreden besluit niet op een deugdelijke medische grondslag berust. Dat leidt ertoe dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor vernietiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 966,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten;
Bepaalt dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt het Uwv in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 966,--;
Bepaalt dat het Uwv aan appellante het betaalde griffierecht van € 106,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en J. Riphagen en C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van D.E.P.M. Bary als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 juli 2010.
(get.) C.P.J. Goorden.
(get.) D.E.P.M. Bary.
RK