ECLI:NL:CRVB:2010:BN1011

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-199 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering na onterecht ontvangen uitkering

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een WW-uitkering van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 8 juli 2010 uitspraak gedaan in hoger beroep. Appellant had een WW-uitkering ontvangen die met terugwerkende kracht herzien werd, omdat hij in de betreffende periode werkzaamheden had verricht voor een uitzendbureau, wat hij niet had gemeld. Het Uwv had de uitkering herzien over de periode van 8 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007 en een bedrag van € 458,70 bruto teruggevorderd. Appellant was van mening dat hij juist had gehandeld door tijdig opgave te doen van zijn werkzaamheden en dat er dringende redenen waren om van terugvordering af te zien, omdat dit een gat in zijn begroting had veroorzaakt.

De rechtbank had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, en de Centrale Raad van Beroep bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat appellant, gezien zijn inkomsten, redelijkerwijs had moeten begrijpen dat hij geen recht had op een volledige WW-uitkering in de betreffende periode. De Raad stelde vast dat het Uwv terecht de WW-uitkering had herzien en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. De gevolgen van de terugvordering voor appellant, zoals een gat in zijn begroting, werden niet als onaanvaardbaar beschouwd. De Raad bevestigde dat het Uwv bevoegd was om de fout te herstellen, ongeacht of deze fout aan het Uwv of aan appellant te wijten was.

De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De beslissing werd openbaar uitgesproken op 8 juli 2010.

Uitspraak

09/199 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 23 december 2008, 08/1840
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.L. Kuit, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Appellant is, met bericht, niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.C. Geldof.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Met ingang van 21 september 2007 is de aan appellant toegekende uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW) die met ingang van 19 februari 2007 was beëindigd, herleefd. Op het werkbriefje met betrekking tot de periode van 1 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007 dat appellant op 23 november 2007 heeft ingevuld heeft appellant opgave gedaan van werkzaamheden voor Star uitzendbureau met ingang van 12 oktober 2007. Het Uwv heeft de WW-uitkering van appellant op dat moment ongewijzigd doorbetaald.
1.2. Bij besluit van 11 december 2007 heeft het Uwv de WW-uitkering van appellant alsnog herzien over de periode van 8 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007 en bij besluit van 12 december 2007 heeft hij een bedrag van € 458,70 bruto als onverschuldigd betaald van appellant teruggevorderd. Het Uwv heeft beide besluiten gehandhaafd bij besluit van 17 april 2008 (hierna: bestreden besluit).
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het appellant, gelet op de hoogte van zijn inkomsten, redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hij in de betreffende periode in ieder geval geen recht had op een volledige WW-uitkering en dat het Uwv de WW-uitkering van appellant terecht met terugwerkende kracht heeft herzien over die periode. De rechtbank overwoog verder dat het Uwv in beginsel verplicht is om de teveel betaalde WW-uitkering terug te vorderen. Naar het oordeel van de rechtbank was geen sprake van dringende redenen om van herziening of terugvordering af te zien. De rechtbank overwoog tot slot dat het feit dat appellant het brutobedrag moest terugbetalen voor diens risico komt, nu hij heeft nagelaten om voor de terugbetaling tijdig geld te reserveren.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat de herziening en de terugvordering van zijn WW-uitkering niet in stand kunnen blijven, omdat hij juist gehandeld heeft door tijdig opgave te doen van zijn werkzaamheden. Hij meent verder dat het Uwv om dringende redenen had moeten afzien van terugvordering, omdat die een gat in zijn begroting heeft doen ontstaan. Appellant heeft voorts aangevoerd dat hem onvoldoende tijd is gegund om de vordering netto te voldoen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW, voor zover hier van belang, herziet het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering indien de uitkering tot een te hoog bedrag is verleend. Nu niet is betwist dat het Uwv bij de betaling van de WW-uitkering over de periode van 8 oktober 2007 tot en met 28 oktober 2007 ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de werkzaamheden voor Star uitzendbureau staat vast dat de uitkering over die periode tot een te hoog bedrag is verleend. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het appellant redelijkerwijs duidelijk was of kon zijn dat hij in de betreffende periode een te hoog bedrag aan WW-uitkering ontving. Gelet hierop komt de Raad tot het oordeel dat het Uwv zich terecht bevoegd heeft geacht de WW-uitkering van appellant over de genoemde periode te herzien. De Raad voegt hieraan nog toe dat het feit dat het niet aan een fout van appellant, maar aan een fout van het Uwv is te wijten dat appellant gedurende enkele weken teveel uitkering heeft ontvangen, niet tot een ander oordeel leidt. Uit artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder b, van de WW volgt niet dat het Uwv niet bevoegd zou zijn om zijn fout te herstellen.
4.2. Nu terugvordering van teveel betaalde uitkering dwingend is voorgeschreven en geen sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien kan ook het oordeel van de rechtbank over de terugvordering worden gevolgd. Dat bij appellant als gevolg van de terugvordering een gat in de begroting is ontstaan kan niet worden gezien als een dringende reden om geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien. Daarvan kan slechts sprake zijn indien de terugvordering tot onaanvaardbare sociale of financiële gevolgen heeft geleid. Daarvan is niet gebleken. Ook wat betreft de bruto terugvordering van het onverschuldigd betaalde bedrag onderschrijft de Raad het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het vorenstaande leidt tot een bevestiging van de aangevallen uitspraak.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en K.J. Kraan en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) B. Bekkers.
RK