ECLI:NL:CRVB:2010:BN0966

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-3198 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlaging van WW-uitkering en verzoek om schadevergoeding afgewezen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht, waarin de verlaging van zijn WW-uitkering met 20% gedurende 16 weken werd bevestigd. Appellant had bezwaar gemaakt tegen deze verlaging en verzocht om schadevergoeding, omdat hij stelde dat hij door de verlaging niet in staat was om de juiste voeding voor zijn autistische zoon te kopen, wat leidde tot een verslechtering van diens gezondheid. Het Uwv had de schadevergoeding afgewezen, omdat er volgens hen geen causaal verband bestond tussen de opgelegde maatregel en de gestelde schade. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant ongegrond, omdat de gestelde schade onvoldoende was onderbouwd en de vereiste causaliteit ontbrak.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad oordeelde dat de gevraagde schadevergoeding van € 58.500,- voor extra begeleiding van de zoon niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat de wettelijke rente die al was vergoed door het Uwv de enige schadevergoeding was die appellant kon ontvangen. De Raad stelde ook vast dat de immateriële schade die de zoon van appellant zou hebben geleden, schade van een derde betrof, waarvoor in deze procedure geen vergoeding kon worden toegewezen. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak zonder termen voor proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/3198 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 8 mei 2009, 08/769 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2010.
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. H.M.G. Duijsters, advocaat te Maastricht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2010. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. drs. Duijsters. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. P.H.H.J. Krijnen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 25 mei 2007 heeft het Uwv de uitkering van appellant ingevolge de Werkloosheidswet (WW) verlaagd met 20% gedurende 16 weken. Bij besluit van 3 september 2007 heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar gegrond verklaard. Vervolgens heeft appellant bij het Uwv een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij vanwege zijn slechte financiële situatie niet in staat was de juiste voeding voor zijn autistische zoon te kopen, wat heeft geleid tot een terugval in diens gezondheidstoestand.
1.2. Bij besluit van 28 januari 2008 heeft het Uwv het verzoek om schadevergoeding afgewezen, onder meer omdat er geen causaal verband zou bestaan tussen de aan appellant opgelegde maatregel en de gestelde schade. Het Uwv heeft de wettelijke rente over de te laat betaalde WW-uitkering wel vergoed. Het besluit van 28 januari 2008 is, na gemaakt bezwaar, gehandhaafd bij het bestreden besluit van 8 mei 2008.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat de gestelde materiële en immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en dat voorts de vereiste causaliteit tussen het onrechtmatige besluit van 25 mei 2007 en de gestelde schade ontbreekt.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht overweegt de Raad het volgende.
3.1. Appellant heeft vergoeding gevraagd van materiële schade ten bedrage van € 58.500,- aan kosten van extra begeleiding voor zijn zoon. De Raad overweegt dat - wat er ook zij van de aannemelijkheid van deze schadepost en van het oorzakelijk verband tussen het onrechtmatige besluit van 25 mei 2007 en de gestelde schade - volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 7 april 2009, LJN BI0588) heeft te gelden dat de omvang en duur van de schadevergoeding verschuldigd wegens vertraging in de (volledige) uitbetaling van de uitkering wordt genormeerd door artikel 6:119 van het Burgerlijk Wetboek. In het eerste lid van dat artikel is bepaald dat de schadevergoeding, verschuldigd wegens de vertraging in de voldoening van een geldsom, bestaat in de wettelijke rente van die som over de tijd dat de schuldenaar met de voldoening daarvan in verzuim is geweest. De gestelde schadepost komt - afgezien van de door het Uwv reeds aan appellant betaalde wettelijke rente - reeds daarom niet voor verdergaande vergoeding in aanmerking.
3.2. Wat betreft de door appellant gestelde immateriële schade die zijn zoon zou hebben geleden stelt de Raad vast dat het hier schade van een derde betreft, waarvoor in het kader van deze procedure geen vergoeding kan worden toegewezen.
4. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
II. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk als voorzitter en K.J. Kraan en B.M. van Dun als leden, in tegenwoordigheid van B. Bekkers als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2010.
(get.) G.A.J. van den Hurk.
(get.) B. Bekkers.
RK