ECLI:NL:CRVB:2010:BN0365
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake verhoging vordering met wettelijke rente en invorderingskosten door het Uwv
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een uitspraak van de rechtbank Breda, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond werd verklaard. Appellant ontving een uitkering op basis van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en had bezwaar gemaakt tegen een terugvordering van onverschuldigd betaalde uitkering. Het Uwv had eerder een bedrag van f 8.414,53 teruggevorderd, wat door de rechtbank werd bevestigd. In 2008 verhoogde het Uwv de vordering met wettelijke rente en invorderingskosten, wat leidde tot de huidige procedure.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep van appellant behandeld en vastgesteld dat de rechtbank voldoende had uiteengezet dat de verhoging van de vordering in overeenstemming was met de geldende wet- en regelgeving. Appellant had aangevoerd dat hij kon volstaan met een betaling in één keer aan de deurwaarder, maar de Raad oordeelde dat hij niet aan zijn betalingsverplichtingen had voldaan, omdat hij ook invorderingskosten verschuldigd was.
Daarnaast werd het beroep van appellant op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden verworpen, omdat er geen schending van deze verdragsbepaling was aangetoond. De Raad concludeerde dat appellant wel degelijk was uitgenodigd voor een hoorzitting, maar om persoonlijke redenen niet was verschenen. Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en wees het verzoek om proceskostenveroordeling af.