ECLI:NL:CRVB:2010:BN0235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-2724 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake WIA en temperatuur op de werkplek

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) met betrekking tot de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De Centrale Raad van Beroep heeft op 2 juli 2010 uitspraak gedaan. De zaak betreft de medische beperkingen van appellant, die bij aanvang van zijn WIA-verzekering beperkt was voor werken in temperaturen boven 25 graden Celsius. De Raad concludeert dat de temperatuur op de werkplek van appellant niet vaak, maar wel eens boven deze grens uitkomt. Dit is in overeenstemming met de verklaringen van appellant zelf en de bedrijfsleider van zijn werkgever. Appellant had verzocht om temperatuurmetingen, maar de Raad ziet hier geen reden voor, gezien de reeds beschikbare informatie.

De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het oordeel over de medische kant van de zaak in rechte vaststond. Appellant stelde in hoger beroep dat de rechtbank had miskend dat het Uwv geen temperatuurmetingen had verricht, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank. De Raad concludeert dat de stelling van appellant dat de verzekeringsarts had aangegeven dat er waarschijnlijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid, geen doel treft. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

09/2724 WIA
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 3 april 2009, 08/3255
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H.G.A.M. Halfers, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010. Appellant is verschenen in persoon, bijgestaan door mr. P.H. van Akenborg, kantoorgenoot van mr. Halfers. Het Uwv was vertegenwoordigd door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1.Voor een overzicht van de relevante feiten verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak en naar de uitspraak van de rechtbank van 11 februari 2008 (WIA 07/3167).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 18 juli 2008 ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het oordeel over de medische kant van de zaak, gelet op haar uitspraak van 11 februari 2008, in rechte vast staat. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet geschikt is voor zijn eigen werk omdat in de bedrijfshal waar hij werkte op warme dagen de temperatuur van 25 graden Celsius wel eens kan worden overschreden en appellant daaraan niet mag worden blootgesteld.
3. In hoger beroep heeft appellant gesteld dat de rechtbank heeft miskend dat het Uwv ten onrechte geen temperatuurmetingen heeft verricht. Het Uwv is enkel afgegaan op mededelingen van de bedrijfsleider van de werkgever van appellant, die geen deskundige is op dat gebied.
4. De Raad overweegt als volgt.
5. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat over de medische kant van de zaak al is beslist in de uitspraak van de rechtbank van 11 februari 2008. De stelling van appellant dat de verzekeringsarts in het rapport van 3 mei 2006 heeft aangegeven dat bij appellant waarschijnlijk sprake is van toegenomen arbeidsongeschiktheid treft dus geen doel. Gelet hierop staat vast – zoals door de bezwaarverzekeringsarts terecht in zijn rapportage van 28 december 2009 aangegeven – dat appellant al bij aanvang van zijn verzekering ingevolge de Wet WIA op 19 juli 2004 beperkt was voor werken in temperaturen boven 25 graden Celsius.
6.1. Met betrekking tot de arbeidskundige kant van de zaak is in geschil of de temperatuur op de werkplek van appellant bij warm weer hoger wordt dan 25 graden Celsius.
6.2. Appellant heeft in hoger beroep zijn in eerste aanleg te dien aanzien opgeworpen stellingen herhaald. De Raad ziet hierin geen reden voor een ander oordeel dan het in de aangevallen uitspraak neergelegde oordeel van de rechtbank.
6.3. De bezwaararbeidsdeskundige heeft op 5 juli 2007 overleg gehad met mw. Van den Arend van de werkgever en op 9 mei 2008 met dhr. Van der Zande van de werkgever. Volgens Van den Arend komt de temperatuur niet of nauwelijks boven de 25 graden Celsius en volgens Van der Zande wordt de 25 graden Celsius wel eens overschreden. De Raad concludeert hieruit dat de temperatuur op de werkplek van appellant niet vaak maar wel eens boven 25 graden Celsius uitkomt. Dit komt overeen met hetgeen appellant zowel in zijn bezwaarschrift van 31 mei 2007 als tijdens de hoorzitting op 2 juli 2007 zelf heeft aangegeven, namelijk dat op zijn werkplek bij warm weer de temperatuur meer is dan 25 graden Celsius. De Raad ziet dan ook geen reden voor temperatuurmetingen als door appellant verzocht.
6.4. Het beroep van appellant op artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is niet onderbouwd en treft dus geen doel.
7. Het hoger beroep slaagt niet.
8.Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L. Venneman als griffier. De beslissing is, uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
TM