ECLI:NL:CRVB:2010:BN0234

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-4511 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en de rol van medische deskundigen in de beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch. De rechtbank had het beroep van appellant gegrond verklaard en het besluit van het Uwv vernietigd, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. De rechtbank baseerde haar oordeel op de bevindingen van de door haar benoemde psychiater, die concludeerde dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet had overschat. Appellant was het niet eens met deze conclusie en stelde dat hij met de vastgestelde beperkingen niet in staat was de geselecteerde functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank, waarbij de Raad benadrukte dat het oordeel van de onafhankelijke medisch deskundige doorgaans gevolgd wordt, tenzij er nieuwe feiten of omstandigheden zijn die dit rechtvaardigen. Appellant had in hoger beroep geen nieuwe medische gegevens overgelegd die zijn standpunt onderbouwden. De Raad oordeelde dat appellant, ondanks zijn beperkingen, in staat moest worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De signaleringen in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige werden als voldoende toegelicht beschouwd.

De Raad concludeerde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gedaan op 2 juli 2010.

Uitspraak

09/4511 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 7 juli 2009, 06/128 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 2 juli 2010
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A. Staal, werkzaam bij SRK te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 mei 2010.Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Voor een overzicht van de voor dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat hier met het volgende.
1.2. Bij besluit van 21 februari 2006 (bestreden besluit) heeft het Uwv - beslissend op bezwaar - de WAO-uitkering van appellant, welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 december 2004 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen in stand blijven. De rechtbank heeft tevens een proceskostenveroordeling uitgesproken. De rechtbank heeft met betrekking tot de medische component van de schatting doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen van de door haar als deskundige benoemde psychiater B.J. van Eyk, neergelegd in de rapportage van 23 mei 2007. Gelet op de conclusies van deze deskundige was de rechtbank van oordeel dat het Uwv de belastbaarheid van appellant niet heeft overschat. Met betrekking tot de arbeidskundige component van het bestreden besluit heeft de rechtbank overwogen dat appellant met de vastgestelde beperkingen in staat geacht moet worden de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor hem geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. De rechtbank acht voldoende toegelicht waarom deze functies voor appellant geschikt zijn. De rechtbank heeft het beroep echter gegrond verklaard omdat een afdoende toelichting eerst in de fase van beroep is gegeven.
3. Appellant heeft in hoger beroep nogmaals gewezen op de rapportage van 25 september 2006 van prof. dr. H.J.C. Van Marle en de reactie van 2 november 2007 van zijn behandelend psychiater drs. W.A.F. Sondemeyer op het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige en gesteld dat met de in de FML van 22 september 2005 aangegeven beperkingen onvoldoende rekening wordt gehouden met zijn belastbaarheid. Appellant acht zich voorts niet in staat de voor hem geselecteerde functies te vervullen en wijst daarbij met name op de functieomschrijving van de functie archiefmedewerker met Sbc-code 315130 waaruit volgens appellant blijkt dat het totaalplaatje alsmede de separate overschrijdingen de functie medisch ongeschikt voor hem maken.
4.1. De Raad overweegt dat zijn vaste rechtspraak inhoudt dat het oordeel van de door de rechter ingeschakelde onafhankelijke en onpartijdige medisch deskundige wordt gevolgd tenzij zich feiten en omstandigheden voordoen die voldoende grond opleveren om van deze lijn af te wijken. De Raad overweegt in dit verband dat hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling vormt van wat reeds in beroep is aangevoerd en dat dit in hoger beroep niet nader onderbouwd is met nieuwe medische gegevens. Evenals de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding af te wijken van zijn vaste rechtspraak en het advies van de door de rechtbank benoemde deskundige niet te volgen. De Raad onderschrijft de ter zake door de rechtbank weergegeven overwegingen en maakt deze tot de zijne.
4.2. De Raad is verder van oordeel dat appellant met zijn beperkingen in staat geacht moet worden de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen. De Raad acht in dit verband de bij de geselecteerde functies voorkomende signaleringen in de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige van 16 februari 2006 en 22 december 2006 afdoende toegelicht. De Raad voegt daaraan toe dat ook de deskundige Van Eyk heeft aangegeven dat deze functies vanuit psychiatrische insteek niet stuit op bezwaren.
5. Het voorgaande leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak - voor zover aangevochten - voor bevestiging in aanmerking komt.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en J. Brand en I.M.J. Hilhorst-Hagen als leden, in tegenwoordigheid van R.L.Venneman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2010.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) R.L. Venneman.
TM